Cassette 7: Kant A
'Ik vergeef je, pap.'
Het geluid van brekend servies, is het eerste dat de stilte van de nacht doet verbrijzelen. Ik lag al op bed, maar slapen ging niet. Niet als vader nog niet thuis is. Met gespitste oren had ik geluisterd hoe vader thuiskwam, hoe moeder hem begroette en een vraag stelde. Direct barstte de hel los en het eerste nieuwe bord, dat ik gisteren uit de IKEA had meegenomen, is alweer kapot.
Het eerste wat ik doe, is naar de kamer van mijn broertje rennen, met mijn mobiel en mijn koptelefoon in mijn handen. Voorzichtig open ik mijn deur en loop op mijn tenen door de gang, om geen geluid te maken. Vader mag niet weten dat ik wakker ben. Ik ben er niet... ik ben er niet... ik ben er niet...
Zacht draai ik de deurknop van Charlies slaapkamer om en sluip de kamer binnen. Ik doe het nachtlampje dat op zijn tafel staat aan en zie Charlie rechtop in bed zitten, huilend. De tranen lopen over zijn wangen en hij houdt zijn knuffel stijf tegen zich aan. Hij kent dit maar al te goed.
'Hé, Charlie,' fluister ik, terwijl ik de deur zachtjes dichttrek en bij hem onder de dekens kruip. Ik trek hem tegen me aan en wieg zachtjes heen en weer. Ik hoor mijn moeder schreeuwen en weer gaat er iets kapot. 'Zullen we naar een film kijken?'
Charlie knikt. Ik droog zijn tranen, knuffel hem en pak mijn mobiel. Hij doet zijn duim in zijn mond en kruipt nog dichter tegen me aan. Ik geef hem mijn koptelefoon en doe de film die ik voor hem gedownload had, Thomas de Trein, hard aan. Misschien is het niet goed voor zijn oren, maar alles is beter dan het geschreeuw aanhoren van mijn ouders. Beschadigd is hij al, maar hij hoeft niet te breken. Een van ons is al genoeg.
Charlie wordt helemaal in de film gezogen, zorgeloos en vrij. Ik stap het bed uit en ga op de stoel in zijn kamer zitten om hem te bewaken, mocht het fout gaan. Ik luister naar het geschreeuw, naar de woorden en de achtergrondgeluiden. 'Waar was je deze keer? In de bar of bij de hoeren?' schreeuwt moeder.
'Waag het niet om mij te beschuldigen!' dreigt vader. 'Hoer! Ik weet heus wel wat je doet!'
Een gil volgt. Luid, ijzig, angstig. Ik krimp in elkaar, knijp mijn ogen dicht en zeg: 'Monsters bestaan niet, monsters bestaan niet, monsters bestaan niet!', maar monsters bestaan. Er staat er eentje in mijn huis. Ik grijp mijn pols vast en leg mijn andere hand op mijn huid.
Een vaas breekt in de keuken, scherven vliegen in het rond, als hagelstenen die op ijs landen. Moeder gilt nog een keer. Het geluid van brekende glazen en het geluid van vaders hand op mijn moeders lichaam galmt door mijn hoofd.
Mijn hart bonst in mijn hoofd. Bloed suist in mijn oren en mijn handen trillen. Ik sta stijf van angst.
'Nee!' schreeuwt moeder dan in paniek. 'Ga niet naar haar kamer! Laat haar met rust!'
Mijn kamer...
'Houd je gore bek!' schreeuwt vader.
Mijn lange nagels boren zich in mijn huid. Even kijk ik naar Charlie die nog steeds naar mijn mobiel zit te staren. Hij mag het niet weten. Hij mag dit niet zien.
Vaders voetstappen worden luider. Mijn nagels boren zich dieper en dieper in mijn huid. De pijn trekt me bij de les, laat me helder nadenken en geeft me een gevoel van controle. Niemand kan me pijn doen, alleen ikzelf. Een leugen, maar het helpt me.
Gespannen zit ik op de stoel. Ik tril. Mijn benen zijn aangespannen, mijn nagels diep in mijn huid. Met elke stap die mijn vader zet, schuif ik mijn nagel een stukje naar beneden. Ik hoor het zachte geschraap van mijn nagels die mijn huid wegschaven en ik voel het stekende gevoel, elke keer dat mijn vingers over die plek gaan. De pijn verdooft me, houdt de emoties in hun kooi, zodat ik sterk kan zijn. Voor Charlie.
Dan gaat Charlies deur met een klap open. Charlie schiet overeind en springt van het bed af. Mijn telefoon blijft achter op het bed. Ik hoor hem over de vloer kruipen, onder het bed, waar vader hem niet kan pakken. Ik zit op de stoel, die recht tegenover de deur staat. Ik beweeg me niet, als vader de kamer binnen komt walsen. Mijn nagels zitten nog steeds diep in mijn pols geboord en ik zit stijf en gespannen op de rieten stoel.
Ik zie alleen vaders silhouet, doordat de kamer zo donker is en de hal verlicht is. Hij komt met langzame passen naar binnen lopen. Charlie, die onder het bed ziet, piept zachtjes. Hij is doodsbang voor vader 's nachts. Er bestaan geen monsters... er bestaan geen monsters... er bestaan geen... 'Sta op,' gromt hij. De geur van alcohol die om hem heen hangt is zo sterk, dat ik er bijna van over mijn nek ga.
Ik blijf zitten waar ik zit, verstard door angst, gegrepen in zijn onzichtbare klauwen. Dan grijpt hij me bij mijn arm. Hij knijpt hard en trekt me hardhandig omhoog. Door het licht in de hal die in de kamer schijnt, kan ik pas zien wat voor schade ik mezelf heb toegebracht. Mijn vingers bloeden en er zit ook bloed onder mijn nagels. Op mijn pols zit een grote wond. Mijn pols huilt voor me. Shit. Ik ben te ver gegaan, te diep, te lang.
Vader ziet het ook. 'Je bent net als je moeder,' sist hij. 'Zwak, zielig en een smerige...' Het laatste woord kan ik niet horen, doordat zijn hand zo hard op mijn slaap terecht komt, dat ik alleen nog maar een luide piep kan horen. Licht flitst voor mijn ogen langs. Ik knijp mijn ogen dicht, druk mijn tranen weer terug in hun kooi en blijf mijn mantra herhalen.
'Kijk me aan als ik tegen je praat!' schreeuwt hij in mijn gezicht. Zijn speeksel vliegt in het rond.
Hij laat me los en ik kijk hem weer aan, ook al kan ik zijn gezicht nauwelijks zien in de duisternis. Weer trekt hij zijn hand achteruit. Ik krimp al in elkaar, wachtend op de slag. De hand komt nog harder aan dan de eerste. Ik had hem verwacht vanaf de linkerkant, maar hij pakt mijn rechterwang. Ik struikel, val tegen de bedrand. Mijn voorhoofd raakt het hout. Een explosie van pijn ontstaat in mijn hoofd en ik val op de grond. Ik zie nog hoe vader wegloopt, de deur achter zich dichttrekt en hem dan op slot draait.
Charlie kruipt onder het bed vandaan en komt naar me toe. 'Dani,' zegt hij. 'Dani, je moet opstaan.' Hij sjort zachtjes aan mijn arm. 'Dani?' vraagt hij.
Ik kom kreunend overeind. 'Het is al goed, Charlie,' zeg ik. 'Kan je me een handdoek aangeven uit je kast?'
Charlie trippelt naar de kast toe en trekt daar een handdoek uit. 'Hier, Dani,' zegt hij. 'Voor jou.'
Ik pak de handdoek van hem aan en veeg het bloed van mijn polsen af. Vervolgens dep ik mijn voorhoofd schoon en mijn tranen, die verdorie toch ontsnapt zijn, weg.
We zijn hier niet veilig. Nooit eerder had hij mij geslagen. Niet lang meer en hij zal achter Charlie aankomen. Lieve, lieve Charlie. Dat mag nooit gebeuren. Charlie is de enige die nog niet geknakt is.
De deur zit op slot, maar we moeten hier weg. 'Kom Charlie,' zeg ik dan. 'Pak Konijn, we moeten gaan. Ik trek hem sokken aan en een warmer truitje. Ik kan niet meer bij mijn kleding. Jammer dan, dan maar in mijn pyjama. Dan doe ik het raam open en gris nog snel even mijn mobiel van het bed. Godzijdank slapen we op de benedenverdieping. 'Kom, lieve Charlie,' zeg ik en pak hem vast.
'Wat gaan we doen?' vraagt hij.
'Op avontuur!' zeg ik. Charlie lacht. Gelukkig is hij nog blij. Ik til hem door het raam heen en zet hem buiten neer. 'Wacht even op mij.' Ik klim er achteraan en land met mijn blote voeten in het koude, natte gras. Mijn schoenen staan nog in de hal, maar daar kan ik nu niet bij. Ik hoop van harte dat moeder oké is, maar ergens hoop ik ook dat ze dat niet is. Zij heeft ons dit aangedaan. Zij is met vader getrouwd en zij heeft maar weinig gedaan om ons te beschermen. Dit had veel eerder kunnen eindigen.
Ik pak Charlie bij zijn hand en samen sluipen we door de straten heen. Het is half twaalf 's nachts. De mensen slapen, de nacht is gevallen en het is koud. Heel koud. Pas als we buiten staan en de straat uitgelopen zijn, besef ik dat ik geen idee heb waar we heen moeten. Opa en oma wonen aan de andere kant van het land, de andere opa en oma leven niet meer. Dan schiet me een naam te binnen: 'Millie!'
'Millie?' vraagt Charlie.
'Een vriendin van mij,' zeg ik tegen hem. 'Je hoeft je geen zorgen te maken, lieve Charlie,' zeg ik. 'Het komt helemaal goed.' Ik pak mijn mobiel en zoek Millie op. Ik bel haar op haar mobiel en houd de telefoon tegen mijn oor, terwijl ik met Charlie aan mijn hand door de straten loop. Het is verlaten en eenzaam hier. De straatlantaarns branden, maar verder zijn alle lichten achter de huizen gedoofd op een enkele na. Achter huis nummer 301 zie ik het licht uitgaan. De mensen gaan slapen, terwijl wij klaarwakker zijn. Ik ben maar wat blij dat Charlie al wat had geslapen, voordat vader stomdronken thuisgekomen was.
De telefoon gaat nu al een paar keer over, maar Millie neemt niet op. Ze slaapt vast. 'Verdorie!' mompel ik. Millie had gezegd dat ze altijd bereikbaar was, zelfs 's nachts. Ik wil niet in huilen of schelden uitbarsten waar Charlie bij is, maar de drang is er wel. Millie is de enige op wie ik kan bouwen, de rest vertrouw ik niet. Millie weet niet wat er is, alleen maar dat er iets is. Ze heeft mijn littekens gezien. "Als er ook maar iets is, bel me. Ik ben er voor je, dag en nacht," had ze gezegd. Ik had er nooit wat mee gedaan, tot nu en nu ik haar echt nodig heb, is er niet. 'Verdorie!' roep ik harder. Meer scheldwoorden komen in me op, maar ik houd me in, voor Charlie.
'Wat is er, Dani?' vraagt Charlie in paniek. We stoppen met lopen en ik zak door mijn knieën, zodat ik Charlie in zijn ogen aan kan kijken. 'Niks om je zorgen over te maken,' zeg ik tegen hem. 'Het komt helemaal goed.' Charlie heeft de tranen in zijn ogen staan. 'Niet huilen,' zeg ik, terwijl ik Konijn van hem overpak en hem troetelend weer aan hem geef. 'Kijk! Konijn komt je opvrolijken!'
'Ik heb het koud! Ik wil naar huis!' roept Charlie uit. Ik kreun geluidloos, dat zat er wel in. Dan pak Charlie op en draag hem op mijn heup. 'Dit is ons avontuur, nu niet opgeven!' zeg ik in de hoop hem nog te kunnen motiveren.
Hij is zwaar, maar ik ben het wel gewend. Al sinds Charlie geboren is, draag ik hem rond. Hij weet dat ik zijn zus ben, maar volgens mij vertrouwt hij mij meer dan vader en moeder.
Zo lopen we over straat. Ik met een driejarige op mijn heup, op blote voeten, zonder jas. Ik heb het koud, ik ben moe en ik ben nat. Het miezert en waait. Ook dat nog.
Een uur lang loop ik met Charlie over straat, doelloos. Ik heb geen idee waar we heen kunnen. Millie woont te ver weg om te lopen en verder ken ik niemand. Het liefst wil ik niet in de buitenlucht slapen, maar ik weet niet waar we anders terecht kunnen.
Dan komen we aan bij de brug waar ik elke dag overheen fiets om naar school te gaan, maar deze keer loop ik er onderdoor. Daklozen kijken op, als ik met Charlie voorbij kom lopen. 'Hé, schatje!' roept een van de mannen. 'Kom eens hier! Ik houd je wel warm vannacht!' De anderen beginnen te grinniken en te loeien.
Schrik en angst gaat door me heen. Ik voel me kwetsbaar en eenzaam, zo in de duisternis. Charlie is ondertussen in slaap gevallen. Ik wil hem niet wakker maken, maar ik wil hier ook niet blijven. Ik begin te rennen, zodat ik snel weg kan komen van de smerige, dakloze mannen onder de brug. Achter me hoor ik ze me nog naroepen, maar ik ben al ver weg. Ze komen me niet achterna, godzijdank.
In de verte zie ik een parkje. Ik ga daar zo snel als ik kan heen en laat me op een bankje vallen. Mijn voeten doen pijn, mijn pols doet pijn, mijn heup doet pijn, mijn hoofd doet pijn... alles doet pijn. Het is dat Charlie op schoot zit, anders had ik geschreeuwd. Even zit ik daar, met Charlie op schoot, in het holst van de nacht op een bankje in een onbekend park, in een onbekende buurt, in de regen.
Ik houd het niet meer. De hele nacht probeer ik me groot te houden, maar nu lukt het me niet meer. Ik schreeuw. Ook al hoort Charlie het en wordt hij er wakker van, ik schreeuw. Ik schreeuw de woede uit me. Ik schreeuw de frustratie uit me, de angst en de pijn... Ik schreeuw mezelf uit me.
Dan barst ik in tranen uit. Ik houd Charlie goed vast en begraaf mijn gezicht in zijn schattige, blonde, natte haartjes. 'Niet huilen,' zegt hij dan. 'Konijn troost je!' zegt Charlie dan en drukt Konijn in mijn handen.
'Dank je wel,' lach ik door mijn tranen heen. 'Sorry, als ik je heb laten schrikken.' Ik aai hem door zijn haren en geef een kus op zijn bol. 'Dat was niet de bedoeling.'
'Het geeft niet,' zegt hij dan.
Stokkend haal ik adem. We moeten ergens slapen vannacht. Ik ga met Charlie naar een grote eikenboom die wat dieper in het park staat. Ik loop naar de stam toe en zet Charlie daar op de grond. Ik ga naast hem zitten, maar ik blijf wakker. De hele nacht. Moeder belt me een keer op mijn mobiel, maar ik neem niet op, daarna probeert ze het ook niet meer. Vader neemt de moeite niet eens meer. Charlie krult tegen me aan en valt al snel in slaap.
Bij tegen het ochtendlicht maak ik hem weer wakker. Het is half acht, tijd om naar school te gaan. Ik kan Charlie niet bij de peuterspeelzaal afzetten, ik neem hem wel mee naar school, dat is veiliger. Vermoeid loop ik met Charlie aan de hand over straat. De daklozen zijn er nog, maar deze keer lopen we niet langs. In plaats van onder de brug door te gaan, gaan we eroverheen, naar school. Het is gelukkig maar tien minuten lopen, maar eenmaal aangekomen bij het gesloten hek, is Charlie helemaal gesloopt. Hij ziet er ziekig uit, hij heeft rode wangen en wallen. Hij heeft geslapen, maar de kou en de stress heeft hem te pakken gekregen.
Ook ik voel me waardeloos. Niet slapen, de angst, de stress en de zorgen om Charlie hebben me helemaal gevloerd, maar dit is nog niet voorbij. Mijn benen houden me niet langer meer. Ik zak tegen het hek aan op de vochtige grond, met Charlie op mijn schoot.
Ik zing een lied voor hem om hem rustig te houden, terwijl we wachten. Dan, na een kwartier, komt de eerste docent op de fiets aanzetten. Ze ziet ons zitten en het is precies de docent die ik zocht: mevrouw Gordeaux van Frans. Ze schrikt als ze ons ziet. Waarschijnlijk zien we er vreselijk uit. Mijn voeten zitten onder de modder, net als mijn pyjamabroek en mijn shirt. Mijn haar is nat en zit in de war. Ik heb opgedroogd bloed op mijn handen, pols en hoofd zitten en op mijn wang zit een blauwe plek van waar vader me geslagen heeft. Op mijn schoot zit een ziek, verregend jongetje, met zijn duim in zijn mond en een knuffelkonijn in zijn hand.
'Danielle!' roept ze uit.
'Mevrouw Gordeaux,' zeg ik. 'Ik heb uw hulp nodig.'
Meteen zet ze haar fiets aan de kant en opent ze het hek. Ze neemt ons mee naar binnen en zet ons neer in de warme lerarenkamer, waar ze een kop hete thee voor me maakt en een glas ranja voor Charlie neerzet. 'Dank u,' zeg ik zacht.
Mevrouw Gordeaux is de enige die iets van onze situatie afweet. Tijdens de Franse les had ze het over de aanpak van huiselijk geweld in Frankrijk tegenover de aanpak in Nederland. Na de les had ik haar nog wat vragen gesteld, waarop haar antwoord was: 'Danielle, als er iets thuis aan de hand is, kan je er altijd met me over praten.' Ik had er toentertijd niks mee gedaan, maar nu was het daar wel tijd voor.
Ik legde haar alles uit, van begin tot het einde. Hoe vader steeds vaker dronken thuiskwam, hoe hij steeds minder kon dulden en hoe hij uiteindelijk met borden ging smijten, moeder sloeg en hoe hij dus gisternacht mij te pakken nam.
'Waarom heb je de politie niet gebeld?' vraagt ze, als ik het verhaal verteld heb.
'Hij had me doodgeslagen, als hij erachter zou komen dat ik het was. We waren niet veilig. Ik moest Charlie beschermen.' Ik moet me groot houden om niet weer in tranen uit te barsten. Het erge is, dat hij het ook echt had gedaan.
Ik kijk naar de wonden op mijn armen. Dit kan niet meer zo langer. Vier jaar lang in angst leven? Dat is geen leven.
Dan pak ik mijn telefoon en tik drie cijfers in. Ik haal diep adem, kijk nog even naar mijn broertje die met Konijn speelt en fluister: 'Nooit meer.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top