Herschreven hoofdstuk 7 uit Jade - door Keira-007
Het water gutst over me heen.
Heet water helpt spieren te ontspannen en het bevordert de bloedcirculatie. Normaal gesproken vermindert het stress en opent de stoom de luchtwegen, wat voor een betere ademhaling zorgt. Het ondersteunt een diepere slaap en het wast nare geurtjes zoals scherp zweet en bloed weg.
Heet water zou fijn moeten zijn, maar ik haat hoe het op mijn gezicht terechtkomt en dat weet de Rat.
Door de ontstane stoom krijg ik juist geen lucht; mijn longen vechten om er voldoende zuurstof uit te halen. Ze laten me stikken. Ik weet dat ik kalm moet blijven, maar mijn ademhaling gaat alleen maar sneller. Onregelmatiger.
Ik kan er niet meer tegen en ik wil me wegdraaien van de hete stralen. Op dat moment merk ik dat ik word vastgehouden en ze laten me niet los. Behalve dat luistert mijn lichaam niet naar me. Mijn benen zijn stijf en mijn armen voelen juist slap aan. Ze hangen naast mijn lijf. Ik doe mijn uiterste best, maar ik krijg zelfs geen hand opgetild.
Paniek piekt als de gedachte bij me binnenkomt. De baby! Zo valt ze op de grond.
'De baby, waar is ze?' Hoewel ik wil schreeuwen, komt mijn stem als een gemompel op me over. Het regengeluid van de douche overstemt me moeiteloos. Ik probeer mijn ogen te open, wat na een aantal pogingen lukt. Is dat rook wat ik om me heen zie? Is dat logisch? Twee gedaanten staan zo dicht bij me in de buurt dat ze me aanraken. In elk geval één van hen houdt me vast.
Nee. Niet weer!
'Nee.' Het komt eruit als gehijg en ik doe mijn uiterste best om mijn ledematen aan mij te laten gehoorzamen. Ik moet me vrijschoppen. 'Laat me los!' Ik worstel steeds harder, hoewel ik niet het gevoel heb dat er enige beweging in mijn lijf zit. Mijn tranen vermengen zich met de waterdruppels op mijn gezicht. Ik sluit mijn ogen opnieuw om de nare werkelijkheid buiten te sluiten.
'Bry, rustig. Wij zijn het. Rustig, kleintje.'
De stem klinkt akelig bekend en ik bevries in mijn bewegingen.
'Aiden?' Ondanks mijn pogingen om de hoop niet te laten oplaaien, gebeurt dat toch. Maar het kan niet: het is een truc. Ik herinner me de baby. De drugs. Drugs laten me dingen voelen en zien die er niet zijn. De persoon wil op mijn vraag reageren, maar ik overstem hem: 'Caleb, Caleb. Waar ben je? Ik heb je nodig!' Ik mis hem en het verdriet voelt verpletterend aan.
Natuurlijk hoorde ik Aiden net niet, de drugs projecteert hem in mijn gedachten omdat ik hem nodig heb. Ik heb ze allemaal nodig. Mijn gloed reikt automatisch naar de vreemdeling, maar wat normaal zo natuurlijk gaat, voelt niet aan zoals gewoonlijk. Alles is in eerste instantie een grote warboel in mijn binnenste, tot een heldere gedachte me raakt en op dat punt weet ik zeker dat het Aiden niet is: ik voel zijn kracht niet.
Ze spelen echt een spelletje met me. De wreedheid van mijn martelaars kent geen grenzen.
'Ik ben hier, Bry. Je kan ontspannen. Ik laat je niet los, ik blijf bij je.' De armen om me heen verstevigen zich.
Deze stem klinkt exact als die van Caleb. Hun oog voor detail is geweldig. Gruwelijk, maar geweldig. Waarschijnlijk zal hij er ook precies zo uitzien als mijn tweelingbroer, maar ik open mijn ogen niet. Het risico om er water in te krijgen, is te groot en ik wil de rookmonsters niet zien. Beide opties zijn vreselijk.
Plotseling voel ik hoe er een zacht washandje over mijn armen glijdt. Mijn lichaam reageert met een onvrijwillige schok op deze onverwachte aanraking. Ik wilde dat ik het kon voorkomen, ik moet ze niet laten merken hoeveel effect ze op me hebben.
'Ik moet je even wassen, kleintje. De baby was helemaal vies en we willen niet dat jij of de baby zieker wordt door de rotzooi uit de container. We zijn bijna klaar, alleen je bovenlijf nog,' zegt de namaak-Aiden. Tegelijk vervolgt het washandje zijn weg over mijn armen.
Het is te veel voor me. Hun gedrag en stemmen zeggen me dat zij Aiden en Caleb zijn, maar mijn brein weet wel beter en het lukt me eindelijk om harder te praten. Te schreeuwen. Ik krijs: 'Ga weg!' Ik weet mijn armen te bewegen en sla om me heen in een poging om hén te raken. 'Aiden, Aiden! Hij is er weer. Hij doet alsof hij jou is. Aiden!' Mijn stem breekt aan het einde. Ik hijg uit machteloosheid. Moeheid overheerst, maar ik moet scherp blijven. Ze houden mijn armen zo vast dat ik hen geen pijn meer kan doen, waardoor ik ben overgeleverd aan hun wil.
Ze reageren niet. Aiden komt niet. Hun grip op mij wordt strakker, hoewel het niet pijnlijk is. Ze praten met elkaar, waarbij hun stemmen zo laag zijn dat ik alleen de intonatie meekrijg. Buiten het cirkeltje van wat ik ken, klinken nu meer stemmen op en ik begrijp dat ze met elkaar overleggen.
Dat kan nooit goed zijn.
Als híj alleen is, is het vreselijk omdat ik precies weet wat hij gaat doen; waar hij toe in staat is. Maar als ze met meerderen bij elkaar zijn, weet ik nooit wat er gaat gebeuren en dat is nog erger.
Ik versta hen niet, maar uit ervaring weet ik wat ze doen: ze bespreken welke marteling ze op me gaan gebruiken. Wat is leuk om naar te kijken? Hoe kunnen ze mij het beste pijnigen? Wat zorgt ervoor dat mijn broers breken? Laten ze mijn bloed vloeien of dat van een ander? Welke pijn bij mij zorgt ervoor dat mijn broers naar hen luisteren?
Ik voel het bloed in mij bevriezen als ik aan een nieuwe optie denk. Wat als ze niet mij gaan martelen, maar mijn broers. Mentale marteling is de ergste soort en zij weten precies waar ze ons het beste kunnen raken voor de maximale pijn.
Zodra ik me dat realiseer, stop ik meteen met tegenstribbelen en begin ik te smeken. 'Doe ze geen pijn, alsjeblieft. Alsjeblieft, doe met mij wat je wilt, maar laat hen met rust. Ik doe alles. Alsjeblieft.' Mijn tranen zijn heter dan de stralen water en ik voel ze over mijn wangen glijden.
Met mijn hoofd naar beneden, dwing ik mijn ogen open, waar ik het water in een doucheputje zie verdwijnen. De betekenis daarvan treft me een moment later. Ik zie geen bloed naar de afvoer stromen en dat klopt niet. Er vloeit altijd bloed bij het douchen. Altijd. Ze spoelen ons namelijk alleen af zodat we niet teveel gaan stinken. Ze houden niet van de geur van het opgedroogde bloed na een martelsessie.
Het kan maar één ding betekenen. Toch moet ik het weten. 'Waar is het bloed? Is het op? Aiden. Caleb. Waar zijn jullie?' Ze zijn toch niet dood? Dat kan niet. Dat mag niet.
Ik spits mijn oren, op zoek naar een antwoord, maar natuurlijk kiezen ze dat moment uit om hun mond te houden.
Momenten later klinkt er een valse stem: 'Bry, kleintje. Hoor je mij? Ik ben het, Zane.'
Dat kan hij wel zeggen, maar het is natuurlijk een leugen.
'Je liegt! Je bent Zane niet. Je bent een monster.' Ik sluit mijn ogen om de beelden niet te hoeven zien, maar mijn verbeelding heeft veel ergere voorbeelden voor me en het laat zoveel gruwelijkheden zien dat ik zachtjes kreun door alle indrukken. De pijn in mijn hoofd is verschrikkelijk.
Het ruisende geluid houdt op en tegelijkertijd voel ik een koude windvlaag op mijn natte huid, terwijl het striemende water weg is. De kou trekt in mijn poriën en ik begin als op commando te rillen. Voordat ik de kans krijg om daar een gedachte over te vormen, wordt er een dikke deken om me heen geslagen en geeft degene die me vasthield me over aan een ander.
'Ga weg, ga weg, ga weg,' zeg ik en ik besef dat ik tegen mezelf praat. 'Ga slapen,' beveel ik nu harder. 'Maak het zwart, dan hoor je ze niet meer.' Mijn ogen houd ik stijf gesloten. Het is het beste als ik nergens meer aan denk. Hoe kan ik mezelf afleiden?
Ik besluit om voorwerpen te tellen. Er zijn genoeg deuren in huis en daarom begin ik daarmee. Eén, de witte. Twee, de bruine. De voordeur, degene aan de achterkant. De deur voor de trap naar de kelder ...
'Ik heb je vast, kleintje.' Dat is het Zanemonster. Het klinkt zo perfect als zijn stem dat ik mijn wimpers voel fladderen. Ik wil mijn ogen zo graag openen en me in de omhelzing van mijn broers wentelen, maar als ik zie hoe ze hen precies hebben nagemaakt, weet ik niet of ik daarvan kan herstellen. De stem klinkt zo vol verdriet dat ik hem automatisch wil troosten en dat is gevaarlijk. Het moet weer een nieuwe truc zijn. Ik wil mijn broers niet laten lijden en dat weten ze.
Mijn lichaam luistert niet naar mij, met name mijn oogleden, en het gevoel van opluchting dat ik ervaar als ik uiteindelijk naar Zanes donkergroene ogen, slordige haardos en bekende stoppelbaardje kijk, zorgt ervoor dat ik mijn hoofd niet meer kan afwenden. Is dat echt Zane die me vasthoudt en wiens stem zo vol tranen klonk? Niks is meer logisch.
'Waarom ben je verdrietig? Hebben ze je weer pijn gedaan?' Ik probeer mijn hand op zijn wang te leggen, onder zijn ogen vol onvergoten tranen, maar het lukt me niet. 'Ik wil niet dat ze je pijn doen. Het spijt me, Zane. Ik zal braaf zijn en naar ze luisteren.' Ik hoor zelf de jammerende klank in mijn stem. Mijn eigen tranen vallen wel. 'Ik vind het gevoel van het water niet prettig. Het maakt me zo bang en het doet allemaal zo'n pijn.'
Zeg ik dat allemaal wel hardop? Niemand antwoordt.
Ze weten altijd precies hoe ze mij moeten dwingen. Ik wil niet dat iemand anders pijn heeft. Caleb niet. Aiden niet. En Zane ook niet. Hij is pas zestien. Hij mag niet gedwongen worden om slechte dingen te doen.
Zestien? Is hij wel zestien? Een herinnering van een verjaardag met Zane waar hij dertig werd, drijft naar boven. Aanstaande kerst wordt hij alweer drieëndertig. Hij is geen zestien. Het klopt niet. Niets klopt meer.
'Zane?'
Is hij het dan toch? Hoopvol kijk ik naar hem op.
'Ik ben hier Bry. Ik leg je voorzichtig op het bed en Julia brengt zo de baby naar Calebs kamer. We laten je niet alleen.'
De baby. Er was een baby. Ik strijk met mijn hand over mijn buik. Heb ik die gekregen? Waarom weet ik dat niet meer? Wacht. Ik mocht haar niet loslaten. Ik denk terug aan Zanes woorden. Hij is het echt, dat geloof ik. Als hij kalm is, komt alles goed. Hij zorgt ervoor dat alles goed komt.
Zodra ik het vertrouwde zachte matras onder me voel en ontspan, vloeien er opeens likkende vlammen door mijn aderen. 'Aaaaah! Het doet pijn, laat het weggaan!' Al gillend probeer ik de verschroeiende pijn weg te halen, maar hoe moet dat? Het gevoel is erger dan alles wat ik tot nu meemaakte. Het is te intens om er bewusteloos van te raken. Ik ben klaarwakker en me hyperbewust van mijn omgeving. Ik hijg heftig en kijk naar Zane, die met grote schrikogen naar me staart. 'Dit is anders Zane,' weet ik eruit te persen tussen de golven aan pijn door. 'Het doet verkeerd pijn. Het is fout!'
Wild kijk ik om me heen en zie daar Aiden staan. Het verbaast me niet dat ik hem niet eerder opmerkte: hij weet zich altijd zo stil als een schaduw te bewegen. Hij heeft een handdoek in zijn handen en een andere om zijn heupen geslagen. Aiden is de enige die mij nu nog kan helpen. Hij kan de pijn stoppen, hoewel ik ergens diep vanbinnen weet dat ik dat nooit van hem mag vragen. De ware reden ontglipt mij want het verterende gevoel wordt me teveel.
'Laat het stoppen, Aiden. Laat me slapen. Alsjeblieft! Laat me gaan.' Smekend kijk ik hem aan.
Hij komt dichterbij, zijn blik is gepijnigd.
'Het spijt me, Aiden. Het spijt me zo erg.' Mijn woorden zijn een fluistering, nauwelijks hoorbaar. Maar hij heeft ze begrepen; ik zie het in zijn felle, lichtblauwe ogen.
Hij buigt zich over me heen en vervolgens drukt hij zijn lippen op mijn voorhoofd. Het laatste wat ik opmerk is zijn hand die mijn nek aanraakt. De pijn in mij verdwijnt onmiddellijk en ik voel mezelf in de duisternis wegzakken.
Door Keira-007
___
De originele tekst van SamantavO
Water.
Heet water.
Wat voor een marteling heeft hij nu weer bedacht. Ik haat water op mijn gezicht en dat weet hij.
Met de stoom krijg ik geen lucht, mijn longen vechten om er voldoende zuurstof uit te halen. Ze laten me stikken. Ondanks dat ik probeer kalm te blijven, voel ik hoe mijn ademhaling steeds sneller gaat.
Terwijl ik probeer me weg te draaien, voel ik dat ik vastgehouden word.
Ik kan me niet los maken.
Mijn benen luisteren niet en mijn armen voelen zwaar aan.
Ze hangen naast mijn lijf. Ondanks dat ik mijn best doe, krijg ik mijn hand niet opgetild.
Maar dat kan niet. De baby. Ze valt op deze manier op de grond!
"De baby, waar is ze?" mompel ik terwijl ik probeer mijn ogen te openen.
Om me heen zie ik rook. En twee gedaanten. Eentje houdt me vast.
Niet weer.
"Nee! Laat me los!" Uit pure paniek probeer ik om me heen te schoppen.Huilend worstel ik steeds harder, ook al heb ik niet het gevoel dat er veel beweging in mijn lijf zit.
"Bry, rustig, wij zijn het, rustig kleintje," hoor ik ineens een bekende stem zeggen.
Ik bevries in mijn bewegingen.
"Aiden? Ben jij dat?" vraag ik voorzichtig. Al durf ik het niet te hopen, het is vast een truc.
Ik herinner me de baby en de drugs. En ik weet dat de drugs me dingen laten zien en voelen die er niet zijn.
"Caleb, Caleb, waar ben je, ik heb je nodig!" roep ik verdrietig uit. Ik dacht dat ik Aiden hoorde, maar misschien doen ze maar alsof. Je weet het maar nooit.
Ook al voel ik hoe mijn gloed naar hem uit reikt, alles voelt verward. Ik weet niet eens of mijn gloed hem raakt. Zijn mist voel ik ook niet.
"Ik heb je vast Bry, ontspan maar. Ik laat je niet los, ik blijf bij je," hoor ik boven me een stem zeggen. Hij klinkt als Caleb, dat hebben ze deze keer goed gedaan. Het klinkt echt als hem. Ik durf mijn ogen niet opnieuw te openen, ik wil de rookmonsters niet zien en niet het risico lopen dat er water in mijn ogen komt. Beide opties zijn vreselijk.
Ineens voel ik een zacht washandje over mijn armen glijden en voel mijn lichaam met een schok reageren op de onverwachte aanraking.
"Ik moet je even wassen kleintje. De baby was helemaal vies, en we willen niet dat jij of de baby zieker worden door de rotzooi uit de container. We zijn bijna klaar, alleen je bovenlijf nog," zegt degene die doet alsof hij Aiden is. Het washandje vervolgt zijn weg verder over mijn armen.
"Ga weg!" krijs ik. "Aiden! Aiden! Hij is er weer. Hij doet alsof hij jou is! Aiden!"En terwijl ik degene die me vasthoudt weer zachtjes hoor praten, komen er meer stemmen bij.
Ze overleggen.
Dat kan nooit goed zijn.
Als hij alleen is, is het al vreselijk, maar als ze met meerdere bij elkaar zijn, weet je nooit wat er gaat gebeuren.
Ik versta niet wat ze zeggen. Maar uit ervaring weet ik wat ze doen.
Ze bespreken welke marteling ze zullen gebruiken. Wat leuk zou kunnen zijn om naar te kijken.
Hoe ze mijn broers kunnen breken.Of ze mijn bloed laten vloeien of die van een ander.Hoe ze mij pijn kunnen doen om mijn broers te dwingen.Of hoe ze hen juist gaan martelen, ik werk nu immers tegen.Zodra ik me dit realiseer, stop ik meteen met tegenwerken.
"Doe ze geen pijn, alsjeblieft, doe mijn broers niet nog meer pijn. Ik doe alles voor jullie, maar doe ze geen pijn," zeg ik huilend. Terwijl ik mijn ogen open dwing en naar beneden probeer te kijken, zie ik geen bloed naar de afvoer stromen. Het klopt niet. Er vloeit altijd bloed bij het douchen. Ze spoelen ons altijd af met heet of koud water zodat we niet teveel gaan stinken.
En dat doen ze alleen na de martelingen. Omdat ze niet van de geur van het opgedroogde bloed houden.
"Waar is het bloed? Is hun bloed al op? Aiden! Caleb! Waar zijn jullie?" roep ik weer huilend. Ik hoor ze niet meer. Niets is meer logisch.
"Bry, kleintje, hoor je mij?"
Het klinkt als Zane. Maar het kan een leugen zijn.
"Nee, je liegt. Je bent Zane niet. Je bent een monster." Snel sluit ik mijn ogen om hem niet te hoeven zien.
Ineens is het water weg en voel ik de kou over mijn lijf trekken. Onbewust begin ik meteen te trillen. Voordat ik echter de kans krijg om erover na te denken, word er een dikke zachte deken over me heen gelegd, en voelt het alsof iemand anders me overneemt.
"Ga weg, ga weg, ga weg, ga weg, ga slapen, sssst, slapen, maak het zwart, dan hoor je ze niet meer," mompel ik tegen mezelf, terwijl ik mijn ogen dicht geknepen hou. Gewoon niet meer aan ze denken, ga dingen tellen. De deuren in het huis, dat zijn er genoeg. Één, twee, drie, vier, de bruine deur, de witte, de voordeur, de voorkant van het huis, de trap....
"Ik heb je vast kleintje," hoor ik het Zanemonster weer zeggen.
Hij klinkt echter verdrietig, alsof hij moet huilen. Dit moet weer een nieuwe truc zijn. Ze weten dat ik niet wil dat mijn broers pijn hebben.Voorzichtig open ik mijn ogen en zie Zane die me nu vasthoudt.
"Waarom ben je verdrietig, hebben ze je weer pijn gedaan? Ik wil niet dat ze je pijn doen. Het spijt me Zane, ik zal braaf zijn en naar ze luisteren. Maar ik vind het gevoel niet prettig. Het maakt me zo bang en het doet zo'n pijn," zeg ik zachtjes huilend.
Ze weten altijd precies hoe ze mij moeten dwingen. Ik wil niet dat hij pijn heeft. Hij is pas zestien. Hij mag niet gedwongen worden om slechte dingen te doen.
Maar het kan helemaal niet. Het klopt niet. Hij wordt met kerst alweer 33. Hij is geen zestien meer. Het klopt niet. Niets klopt meer.
"Zane?" vraag ik voorzichtig.
"Ik ben hier Bry, ik leg je voorzichtig op het bed neer. Julia brengt zo de baby naar Caleb's kamer. We laten je niet alleen."
Ow, de baby. Er was een baby. Heb ik een baby gekregen? Wat raar, ik weet er niks meer van.Maar het is Zane, hij is het echt. Dan komt alles goed. Zane zorgt ervoor dat alles goed komt.Zodra ik het vertrouwde zachte matras onder me voel en ontspan, voelt het alsof er vuur door mijn aderen vloeit.
"Aaaaah! Het doet pijn! Laat het weggaan!" gil ik.
Deze pijn is erger dan alles wat ik tot nu toe heb meegemaakt. Het is te erg om bewusteloos van te raken.
In één klap ben ik weer volledig wakker en me bewust van mijn omgeving. Hijgend kijk ik Zane aan. "Dit is anders Zane, dit doet verkeerd pijn, dit is fout!"
Wild kijk ik om me heen tot ik Aiden zie staan met een handdoek in zijn handen. Hij is de enige die mij kan helpen. Die de pijn kan laten stoppen. Ook al weet ik dat ik dit nooit van hem mag vragen, maar deze pijn hou ik niet vol.
"Laat het stoppen Aiden, laat me slapen! Alsjeblieft, laat me gaan!" roep ik huilend uit.
Ik zie hem dichterbij komen en me met een gepijnigde blik aankijken.
"Het spijt me Aiden, het spijt me zo erg," fluister ik.
Maar dan buigt hij zich over me heen en drukt zijn lippen op mijn voorhoofd. Het laatste wat ik voel is zijn hand die mijn nek aanraakt. Meteen verdwijnt de pijn en zak ik weg in de duisternis.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top