POV Emma:
De volgende ochtend voelde ik me alsof ik in een andere wereld was wakker geworden. De zon scheen door de gordijnen van mijn kamer, maar het licht leek het niet te halen tot waar ik me bevond. Ik lag op bed, mijn armen over mijn ogen geslagen, proberen de wereld buiten mijn kleine cocon van beddengoed en stilte te blokkeren. Ik wilde niet dat iemand me zag. Niet nu.
De gedachten van de vorige avond waren nog steeds scherp, maar ik had ze weggejaagd, had geprobeerd mijn hoofd leeg te maken. Noah's woorden bleven achter me aan plakken, als een echo die ik niet kon stoppen. "Je verbergt je voor de wereld, voor jezelf..." Het voelde alsof ze door mijn botten sneden. Alsof hij precies wist wat er onder de oppervlakte zat. En dat maakte alles zoveel moeilijker. Ik wilde niet dat iemand het wist. En al helemaal niet hij.
Ik stond op, mijn benen zwak van de nacht die ik had doorgemaakt, van de hele situatie die ik niet onder controle had. Mijn handen trilden toen ik mijn telefoon oppakte. Er waren een paar gemiste berichten—van vrienden buiten het internaat, van mensen die ik eigenlijk had vermeden. Ik bekeek de berichten niet, maar wist dat ik geen zin had om te reageren. Niemand had recht op mijn tijd. Niemand zou het begrijpen.
In plaats daarvan liep ik naar de spiegel, staarde naar mijn reflectie. Mijn ogen waren rood van het slapen, of misschien van het huilen, hoewel ik het mezelf niet wilde toegeven. Er was iets in mijn blik dat ik niet herkende, iets dat me riep om het onder ogen te zien. Maar ik was er niet klaar voor.
Met een diepe zucht draaide ik me om, trok mijn kleren aan en liep de kamer uit. De gang in het internaat was zoals altijd—vrolijk chaotisch, een paar jongens die grapjes maakten, een paar anderen die elkaar uitdaagden voor een potje basketbal. Maar ik merkte het niet. Alles was in een waas van onverschilligheid.
Toen ik de trap afliep, stuitte ik onverwacht op Noah. Hij stond daar, tegen de muur leunend, alsof hij daar altijd had gestaan, en zijn ogen waren gericht op mij. Dat gevoel had ik al eerder ervaren—de manier waarop hij altijd die blik naar me wierp, alsof hij iets wist wat ik zelf nog niet begreep. Hij zei niets, maar zijn blik sprak boekdelen.
Ik slikte, voelde de frustratie weer opkomen. Waarom moest hij altijd zo in mijn ruimte zitten? Waarom kon hij me niet gewoon met rust laten?
"Wat wil je?" vroeg ik, mijn stem botter dan ik bedoeld had. Ik voelde het onmiddellijk, maar het was te laat om het te herstellen.
Hij haalde zijn schouders op. "Gewoon... zorgen dat je het overleeft hier."
Zijn woorden waren kalm, maar er was iets in zijn ogen dat de spanning weer opriep. Het was alsof hij mij doorzag. Alsof hij wist dat ik niet alleen had gefaald door mezelf te verbergen, maar dat er iets veel diepers was dat ik niet durfde aan te raken. Ik zag het in de manier waarop hij me aankeek, maar ik wist niet of ik daar klaar voor was.
"Ik overleef het prima," zei ik, mijn mondhoek een beetje omhoog krullend in een geforceerde grijns. Maar de leugen voelde te zwaar om te dragen. Ik voelde het, de druk die ik altijd voelde wanneer ik iets moest verbergen. Wat Noah ook dacht, hij had geen flauw idee wat ik werkelijk meedroeg. En ik zou er alles aan doen om te zorgen dat hij het nooit zou weten.
Hij keek me aan, met een blik die moeilijk te doorgronden was. "Emma... je moet niet doen alsof alles oké is. Het is niet oké. En dat weet je."
Dat was het moment waarop ik mijn adem inhield, mijn hart een paar slagen oversloeg. Hoe wist hij dit? Hoe kon hij dit weten? Hij kende me niet. Hij had geen idee wat er zich in mijn hoofd afspeelde, wat ik had meegemaakt.
Ik voelde de woede opkomen, de boosheid die altijd dichtbij was. Maar er was iets anders daar ook, iets wat ik niet wilde voelen, iets wat zich uitstrekte naar de ruimte tussen ons. "Jij weet niet wie ik ben, Noah," zei ik, mijn stem nu vastberaden. "Dus bemoei je met je eigen zaken."
Hij staarde me een moment aan, alsof hij overwoog iets te zeggen, maar hij zweeg. Het was de stilte die het zwaarst was. Hij draaide zich langzaam om, en voor een moment dacht ik dat hij gewoon wegliep. Maar toen stopte hij en keek over zijn schouder naar me. "Als je ooit wilt praten, Emma... ik ben er wel."
Die woorden hingen in de lucht, maar ik kon ze niet verdragen. Ze waren te veel, te intens. Dus, zonder nog iets te zeggen, draaide ik me om en liep de andere kant op. Mijn handen waren in mijn zakken gedrukt, mijn vingers samengeknepen alsof ik mezelf vast wilde houden.
Ik rende door de gang, als een vluchteling van mijn eigen gedachten. Maar ik wist dat ik dit niet kon blijven volhouden. Hoe ver ik ook wegrende, het verleden bleef me achtervolgen, en het zou altijd terugkomen. Hoeveel ik ook probeerde om het te verbergen.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top