1.
POV Emma:
Het vliegtuig raasde door de lucht, maar ik staarde naar de wolken beneden me alsof ze mijn laatste verbinding met de wereld buiten dit alles waren. Ik had mijn ogen al een tijdje niet meer goed kunnen focussen. De laatste keer dat ik iets echt had gevoeld, was toen mijn ouders me daar op dat vliegveld achterlieten. Een week geleden had ik nog gedacht dat het een grap was. Ik had mijn tas in mijn handen geknepen en hen aangekeken, maar hun gezichten gaven me niets terug. "Je hebt geen keuze, Emma," had mijn vader gezegd, zonder enige emotie. "Je moet erheen. We kunnen niet langer met je omgaan."
Natuurlijk, de laatste keer dat mijn moeder iets zei, was een paar weken geleden. "Je moet veranderen," had ze gefluisterd, haar ogen vermijdend. En dus was ik hier, in een vliegtuig, op weg naar wat ik alleen maar als de hel kon zien. Een jongensinternaat. Dat was waar ik nu heen ging. Gewoon omdat ik mijn hand had opgeheven tegen iemand die niet wist hoe hij me moest behandelen. Het had niet zoveel betekend. Maar het had alles veranderd.
Het vliegtuig landde met een harde dreun, maar ik voelde weinig. De rijen mensen die hun spullen begonnen te verzamelen, de ouders die hun kinderen snel knuffelden en zochten naar hun spullen. Ik voelde me alleen, al had ik altijd dat gevoel gehad. In mijn eigen gezin was ik altijd degene geweest die zich niet begreep. Dat was precies waarom ik hier was: het had niets met regels te maken, het ging allemaal om mijn ouders die dachten dat dit me zou 'genezen'. Ze hadden geen idee.
Toen ik de taxicab uitstapte, keek ik naar de zware stenen muren van het gebouw voor me. Het zag eruit als iets uit een slechte film, met zijn torentjes die omhoog reikten, de mist die het omhulde als een dreigende dreun. Dit was mijn nieuwe thuis, en ik had geen zin om me eraan aan te passen. Niet hier, niet ooit.
"Dit is waar je terechtkomt," zei de chauffeur, terwijl ik mijn tas stevig vasthield. Het was alsof hij me al zag als verloren.
Binnen was het een wereld van muren en stilte. Geen vrolijke gezichten, geen blikken van begrip. Gewoon een man die me aankeek met een blik die zei dat ik hier geen vrije wil had. Geen ruimte om mezelf te zijn. En ik wist meteen dat ik mijn plek hier zou moeten vechten.
"Je hebt je hier niets in te brengen," zei hij terwijl hij de zware deur opende. "Je moet eerst je plek verdienen."
Ik knikte niet, ik reageerde niet. Ik was altijd degene die het gevecht aan ging, altijd degene die zei wat niemand anders durfde te zeggen. Maar deze man, hij was niet als de anderen. Hij had iets in zijn ogen dat het nog moeilijker zou maken om te breken. Zijn blik was onverzettelijk, en ik voelde het meteen.
Toen ik de eetzaal binnenkwam, verstomde het gesprek van de jongens aan de lange tafel. Ze stopten met praten, hun ogen gleden over me, maar niemand zei iets. De stilte was zo diep dat ik het bijna kon aanraken. Daar, aan het eind van de tafel, zat hij. De jongen die de stilte had getrokken. Noah.
Hij was groot, zijn schouders breed, zijn ogen strak en niet warm, maar ook niet koud. Gewoon... ongenaakbaar. De andere jongens leken hem geen kwaad te doen, want hij zat daar, zonder enige reactie, een soort natuurlijke leider die niets zei, maar alles bepaalde.
Toen keek hij me aan, en het voelde alsof hij meteen door me heen keek. Alsof hij me al had beoordeeld, gewogen en besloten dat ik niet de moeite was om zijn tijd te verliezen. Of misschien zag hij gewoon iemand die hem iets aanstak.
"Dit is Noah," zei de man achter me, de directeur. "Hij weet hoe alles hier werkt."
Ik keek hem aan. "Wat doet hij hier?" vroeg ik. Mijn stem was niet zacht, zelfs niet een beetje beleefd. Ik had geen interesse in een handvol jongens die zich voor de zoveelste keer in een nieuwe 'klas' bevonden. Ik had geen zin om me aan te passen, en dit was het bewijs.
Noahs blik bleef me vasthouden, met diezelfde kille grijns die hij altijd had. Zijn ogen gleden van me af, maar niet voordat hij met een glimlach zei: "Wat denk je zelf?"
De woorden sloegen in als een dreun. Hij was niet iemand die zomaar met me ging lachen. Hij was iemand die gewoon wist hoe hij zijn aanwezigheid moest voelen, zonder iets te hoeven zeggen. En dat was precies waarom hij me geïrriteerd. Omdat hij, net als ik, degene was die niet zou toegeven aan wat dan ook. Hij was hier om te vechten. En ik? Ik was hier voor hetzelfde.
In dat moment, tussen de zwevende ogen van de jongens en de strakke gezichten die me observeerden, wist ik één ding zeker: dit zou geen makkelijke tijd worden. Maar dan had ik ook nooit echt iets makkelijk gehad.
De strijd zou beginnen.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top