085 • Oropher

'Waarom laat je haar gaan?'

Oropher keek over zijn schouder. Zijn zoon keek hem aan, met heldere ogen. Het was alsof hij daarmee meer wilde uitspreken dan met zijn lippen.

'Ik heb een koninkrijk dat ik moet beschermen.'

'Dat lukt je niet als je afgeleid bent. Ze is al vijf dagen weg. Niets wijst erop dat je haar ook maar een beetje hebt losgelaten.'

Oropher slaakte een zucht. Zijn zoon had gelijk. De temperatuur was in een rap tempo omhooggeschoten en toch had hij het gevoel dat er een laagje ijs over zijn geest lag. Hij maakte zich zorgen om haar.

'Al meer dan achthonderd jaar sta ik u terzijde. Ik kan de inwoners van dit land in bedwang houden.'

Oropher dacht weer aan Annatar. Was zijn zoon daar ook tegen opgewassen? In zijn ogen was hij nog steeds een jongeling, net aan honderd. Maar de jaren waren voorbijgeslopen en hij had er niet eens bij stilgestaan dat er zo veel tijd was verstreken sinds de geboorte van zijn zoon. Een tijdlang zocht hij naar uitvluchten, naar redenen die hem aan dit woud verbonden. Maar de angst dat Jayne iets overkwam, dat ze in haar moedeloosheid een fatale uitvlucht zocht, werd steeds sterker.

'Stuur me een duif als je een dreiging opmerkt.' Hij greep zijn jongen bij de schouder en kneep erin, terwijl hij Thranduil indringend aankeek. 'Ik meen het, zoon. Er roert zich iets. Hoelang het nog zal sluimeren weet ik niet. Misschien duurt het nog een eeuw of een millennium, misschien breekt de dag van zijn ontwaken morgen al aan. Wees alert. Maloth is als zo lang bij ons dat zij mij zal vinden, waar ik ook ben.'

Hij nam zijn zoon in een snelle omhelzing. Plotseling voelde hij haast. Een voorbode van iets vreselijks. 'Vertel de anderen dat ik voor onbepaalde tijd met verlof ben, dat ik jou een proefperiode wil geven als heerser van het Groene Woud... speld ze maar wat op de mouw.'

Thranduil knikte. 'Dat zal ik doen, vader. Volg uw hart, dan zal ik dat ook doen.'

Oropher glimlachte kort en begaf zich toen naar de stallen. Zonder zijn paard op te zadelen, reed hij even later de elfenstad uit.

Hij volgde de kou. Hij wist niet of hij echt rijp op de bladeren zag of dat het meer zijn gevoel was die hem leidde. Na een dag rijden wist hij waar ze naartoe was gegaan. Naar het kasteel van haar broer. Daar waar Annatar ook was. Angst kneep zijn keel dicht. Wat zou hij haar deze keer aandoen? Wat zette haar ertoe aan om hier naartoe te gaan? Had ze een doodswens? Een ondoordachte poging tot wraak? Ze zou falen. Hij voelde het in iedere vezel van zijn lichaam. En ditmaal zou ze sterven.

Hij drukte zijn hakken dieper in de flanken van zijn paard. Het was een ijdele hoop dat hij haar kon inhalen, ze was al zo lang weg. Ze leefde echter nog. Dat voelde hij aan de atmosfeer. Als ze stierf, zou haar vreemde magie eveneens verdwijnen. Misschien was ze hier niet rechtstreeks naartoe gereden. [i]Of misschien houdt Annatar haar weer gevangen.[/i]

Hij klappertandde toen hij bij het besneeuwde kasteel aankwam. De hoeven van zijn rijdier zakten diep in het witte kleed weg. De poort was gesloten. Een paar passen daarvoor lag een hoopje, met sneeuw bedekt. Hij steeg af en glibberde ernaartoe. Zijn hart raasde in zijn keel. Zij was het. Dat voelde hij aan alles. Hij veegde de sneeuw weg tot een lijkbleek gezicht zich toonde. Hij boog zich over haar heen. Er was nog een minieme ademhaling. Hij tilde haar op en liep over de bevroren gracht naar de overkant. Het kasteel daarachter was wel de laatste plaats die hij zou moeten bezoeken, maar hij had geen keuze. Jayne moest opwarmen. Misschien trof hij alleen Jaynes broer aan.

Er was niemand in het kasteel. Hij tilde Jayne naar een kamer met een haard en stak die aan. Hij ging er vlak voor zitten, met Jayne tegen zich aan.

'Meisje toch,' fluisterde hij. Meer kon hij niet zeggen. Zijn ogen schoten vol. Zijn ademhaling beefde toen hij haar heen en weer wiegde. 'Word alsjeblieft wakker.'

Orophers kleding kleefde tegen zijn huid toen ze eindelijk bewoog. Ze opende haar ogen. Voorzichtig boog hij iets opzij, zodat ze kon zien wie er bij haar was.

Haar lippen bewogen, vormden de klanken van zijn naam. Haar stem was echter krachteloos.

'Hier, eet wat.' Hij gaf haar een stuk lembasbrood. Dat zat altijd in zijn zadeltas, voor het geval hij plots moest vertrekken.

Met trillende vingers pakte ze het aan. Zwijgend at ze ervan. Een lange tijd was het stil en luisterden ze naar het knetteren van de vlammen.

Uiteindelijk dreigde de stilte hen op te slokken. Oropher werd er nerveus door. Ze konden hier niet lang blijven, de dienaren van Morgoth konden ieder moment terugkeren. Als hij haar wilde overhalen om hier weg te gaan, moest hij met haar praten.

'Heb je je broer gezien?' begon hij aarzelend.

Ze keek hem niet aan, haar ogen waren op de grond gericht. Het duurde lang voordat ze antwoordde. 'Nee. Ik kreeg de poort niet open. Niemand deed open.'

Hij vroeg zich af waarom ze zelf niet over het ijs naar het kasteel gelopen was. Hij hield de vraag voor zich. Waarschijnlijk was het treffen van haar broer haar enige doel geweest. Toen die mogelijkheid wegviel, was er waarschijnlijk een donker sluier over haar heen gevallen. Hij had het gevoel dat Annatar nog steeds macht over haar had, haar levenslust wegvrat. Hier was die macht sterker dan waar dan ook. Ze moesten naar een plek die hij nog niet bezoedeld had. Ver weg, in het zuiden.

'Wilde je broer proberen te overreden?'

Ze zuchtte. 'Een stom idee, hè. Ik weet het. Ik... ik wilde hem doden als het niet zou lukken. Zodat Annatars macht over hem verbroken werd.'

'Ik ben bang dat alleen de Valar zelf die macht kunnen verbreken.' Een stilte daalde neer. Het was Oropher zelf die die verbrak. 'Ik weet dat je nauwelijks met je herinneringen en met het lot van je broer kunt leven. Toch denk ik dat er een kans is om je oude zelf terug te vinden. Ver van hier, ver van de herinneringen.' Hij pakte haar hand. 'Ga met me mee naar het zuiden, Jayne. Naar de zuidelijke landen, ver weg van Annatars invloed. Alleen wanneer jij weer vreugde vindt in het leven, ondanks alles wat Annatar van je afgenomen heeft, kun je hem krenken.'

Jayne sloeg haar ogen naar hem op. 'En je koninkrijk dan?'

'Dat is veilig bij mijn zoon. Hij kan de verantwoordelijkheden aan. Beter dan ik. Ik voel alleen een intense drang om jou te beschermen, jou te zien lachen. Laat me je helpen jezelf terug te vinden. Wanneer de tijd daar is, zal ik naar mijn volk terugkeren.'

Hij las de twijfels in haar ogen. 'Als de tijd daar is?'

Oropher zocht naar woorden. De Dúnedain waren werden weliswaar dubbel zo oud dan andere mensen, maar in vergelijking met een elfenleven was dat nog steeds een ademtocht. 'Als jij niet langer wilt dat ik je vergezel – of als de tijd ons inhaalt.'

Ze keek hem lang aan. De neerslachtigheid smolt in haar ogen weg en stolde als vastberadenheid. Ze knikte. 'Goed. Als dat de enige manier is waarop ik Annatars ketenen voorgoed kan afwerpen, dan moet ik dat proberen.'

Oropher glimlachte. Hij stond op en reikte haar zijn hand toe.

Ze greep hem vast en hij trok haar overeind. 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top