061 • Oropher

Verbouwereerd staarde Oropher naar de geschreven woorden in de aarde. Ik ben een behekst mens. Dat stond er in het Westron. De hond hield zijn kop scheef en jankte zacht. Die indringende ogen raakten hem, het voelde alsof er diep binnen in hem iets verdorde.

Hij wierp een vlugge blik opzij, naar zijn zoon die naast hem stond. Thranduil staarde als verdoofd naar de woorden. Oropher kon niet bevatten dat dit beest inderdaad een mens was die tot een dierlijk bestaan was verdoemd. Toch klopte het ergens. Vanaf het begin hadden zowel hij als zijn zoon geweten dat dit geen gewone hond was.

'Denk je dat het waar is?' bracht Thranduil na een tijdje fluisterend uit.

Oropher wist niet wat te antwoorden. Zelfs als het niet zo was, was er een knap staaltje magie voor nodig om een hond met een tak op de grond te laten schrijven. Wat als het wél waar was? Wat was dan de bron van deze magie geweest? Een duistere macht die een onschuldige tot een vreselijk bestaan veroordeeld had? Of was het juist een goede kracht die een hart vol duisternis geknecht had?

Een rilling liep langs zijn ruggengraat. Hij kende de verhalen. Toen Morgoth verslagen was, vluchtte zijn dienaar weg in de gedaante van een vampier. Vlak daarvoor was hij ook al gezien in die van een weerwolf. Sinds de eerste era wist er niemand wat er van Sauron terecht was gekomen. Hadden de Valar hem tot deze gedaante veroordeeld? Had hij dat zelf gedaan en zijn kans afgewacht? Of waren het spoken uit zijn verleden die hem plaagden en had hij nu met iets totaal anders van doen?

Oropher merkte dat zijn zoon hem nog steeds afwachtend aanstaarde. Hij wilde niet prijsgeven welke gedachten hem plaagden. Daarom richtte hij zich rechtstreeks tot de hond. 'Kun je ons verstaan?'

De hoofd van het dier ging omhoog en omlaag.

'Wat is je naam?'

De hond pakte de stok weer vast en begon opnieuw letters in de grond te trekken. Jayne, las hij. Tweelingbroer heet Angmar.

Die naam deed een belletje bij hem rinkelen. Was er onlangs geen Dúnadan geweest die zich een groot stuk grond had toegeëigend? 'Wil ik dat je daarnaartoe laat brengen?'

Tot zijn verbazing schudde de hond haar hoofd. Opnieuw ging ze met de stok in de weer.

Galadriel.

Het werd almaar vreemder. Natuurlijk was het geen verrassing dat ze de naam van de machtige elfenvorstin kende, maar hij had niet verwacht dat vrouwe Galadriel zich met stervelingen inliet. Voor zo ver hij wist, trokken er maar weinig van hen door Lórien.

'We zullen je daarnaartoe brengen,' zei Thranduil vastbesloten.

Oropher onderdrukte een zucht. Eigenlijk wist hij helemaal niet of ze daar wel goed aan deden. Brachten ze de elfenvrouwe zo niet in gevaar? Wie wist welk kwaad ze de wouden binnensmokkelden in deze schijnbaar hulpeloze gedaante? Hij had al te veel kwaad gezien om nu naïef te handelen. Hij zou vooruitreizen en met vrouwe Galadriel spreken om te horen hoe ze over deze kwestie dacht.

'Breng haar naar een geriefelijker vertrek,' zei Oropher tegen Thranduil. Hij wist niet precies wat er gebeurd was en waarom ze nu opeens liet merken dat ze kon schrijven, maar het dier zag er afgemat uit. 'Het komt goed,' zei hij tegen het dier. Hij veinsde een glimlach.

De ogen priemden dwars door zijn façade heen. Wie of wat zich ook in dat dier schuilhield doorzag zijn twijfels. Met een hoofdknik naar zijn zoon maakte hij duidelijk dat Thranduil niet langer moest dralen. Oropher had tijd nodig om na te denken. Het liefst ging hij zelf met vrouwe Galadriel in gesprek, maar stelde hij zijn rijk niet aan een onbekend kwaad bloot als hij het achterliet? 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top