035 • Angmar

Angmar staarde door het raam naar buiten. Een grote menigte had zich onder aan de heuvel verzameld. Ze waren hier allemaal voor hem...

En waarom voelde hij zich dan zo leeg? Was dit niet waar hij altijd naar verlangd had? Mensen die naar hem opkeken, hem aanbaden? Als er iets was wat zijn hart weer zou moeten kunnen verwarmen na de dood van zijn tweelingzuster dan was het wel een kroning.

Hij haalde zijn nieuwe mantel van de haak, die uit een fijne donkerblauwe stof was vervaardigd. Het blauw van een heldere nachtelijke hemel, dat werd zijn kleur.

Er werd op de deur gebonsd. Een dienstmeisje stak haar hoofd om de deur. 'De gasten uit Eriador zijn gearriveerd.' Ze boog haar hoofd.

'Ik kom eraan.'

Hij was niet echt gewend aan de aanwezigheid van dienstpersoneel, al had hij er absoluut geen moeite mee. De afgelopen jaren was hij echter zo vaak op reis geweest dat hij wat vervreemd was van het idee van een vast dak boven zijn hoofd, laat staan van mensen die hem op zijn wenken bediende. Maar een koning zonder hofhouding stelde niet veel voor, en hij wilde wel goed voor de dag komen. Bovendien was wat opvulling ook niet verkeerd, realiseerde hij zich toen hij zijn slaapvertrek achter zich liet en het volgende vertrek binnenliep. Zijn voetstappen galmden door het bijna lege vertrek.

Na nog drie deuren kwam hij in de eetzaal. Hoewel het banket voorlopig nog niet aan de orde was, was de tafel al gedekt. De kandelaren op de tafel brandden echter nog niet.

Vlak voor het hoofdeinde bleef hij even stil staan. Hij legde zijn handen op de rug van de stoel. Hier had zij moeten zitten.

Hij had de tafel gedekt zoals zij dat had gewild. Om en om stonden bloemstukken en gouden kandelaren, die het licht van de kroonluchters boven de eettafel weerkaatsten.

'Deze avond is ook voor jou,' fluisterde hij.

'Zit je nu weer tegen het meubilair te praten?' klonk een schertsende stem.

Met een ruk draaide Angmar zich om. Zijn wangen gloeiden toen Annatar hem minachtend opnam. Hij was de enige die zonder het vragen van permissie alle vertrekken binnenging. Hij had weleens overwogen om er wat van te zeggen, maar steeds als hij in die ijsblauwe ogen keek moest hij naar woorden zoeken en werd het mistig in zijn hoofd. Magie, dacht hij soms. Zijn bezwaren liet hij daarna namelijk iedere keer varen.

Annatar kwam naast hem staan. 'Was je aan het bidden?' Zijn stem klonk haast stroperig door de minachting die de elf liet doorschemeren. Ondanks de vijf jaar dat ze nu met elkaar optrokken, was Angmar niet aan zijn afkeer voor de Valar gewend geraakt. Hij had zelfs geen mens ontmoet die hen zo openlijk durfde te beschimpen.

'Nee,' antwoordde hij kortaf. Hij voelde de weerstand om Annatar aan te kijken, maar liet zich er toch niet door tegenhouden.

Misschien had hij dat beter wel kunnen doen. Het ijs in Annatars ogen leek vloeibaar te worden, over Angmars huid te kruipen en hem te verstarren. Zijn gezicht was slechts een paar centimeter bij dat van Annatar verwijderd en de lucht die de man in zijn gezicht uitademde was onnatuurlijk koud. Een rilling kroop langs zijn ruggengraat.

De lippen van de elf weken van elkaar. 'Soms, Angmar, krijg ik het gevoel dat je iets van me verlangt.' Annatar kwam nog dichterbij, tot zijn lippen Angmars oorschelp raakten. 'Iets walgelijks.'

Angmars ogen vlogen open, zijn adem stokte. Verdwaasd deed hij een stap naar achteren. De twee woorden die zijn vriend gefluisterd had, leken hem opeens van alle kanten te bestoken.


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top