35- ik hou van je

“Nee!” Ik gaf hem een kik. Hij reageerde niet meer. Ik riep naar hem, en weer gaf ik hem een duw.
Ik gaf het op, voor het eerst  in lange tijd. Ik kromp ineen en begon te huilen. Het was mijn schuld. Ik had hem veel eerder een kans moeten geven, ik had ja moeten zeggen toen hij me die avond dwong om met hem mee te eten. Ik had niet mogen weglopen. Misschien had ik hem juist moeten achterlaten, dan zou hij nu nog leven.

Nee, toch niet.

Dan had ik niet geweten wat ik nu wist, dan was ik teruggegaan en had ik weer elke dag hetzelfde liedje moeten aanhoren. Hier was geen een dag dezelfde.

Had ik hem maar vroeger laten openbloeien, had ik maar wat meer tijd gehad. Dan was ik sneller tot die conclusie gekomen, die nu tot me doordrong. Misschien was ik bang om onder ogen te komen wat ik voelde. Ik legde mijn handen om zijn hoofd en tilde hem naar me toe en keek hem aan, naar elke centimeter van hoofd. Hij was niet aanstaanjagend. Hij was gewoon een man die er op popelde om bevrijd te worden.
Net als een kind.
Net als ik.
En nu kon dat niet meer.
"Ik hou van jou"

Ik legde mijn hoofd tegen de zijne en ging naast zijn levenloze lichaam liggen. Ik liet mijn hoofd zakken op zijn schouder en vocht tegen de rest van mijn tranen die mijn leven lang zouden blijven vloeien. De regen viel op mijn oogleden, op mijn neus op mijn wangen, op mijn lippen.

Er was geen morgen meer
Geen zonneschijn
Geen tijd
Plots was iemand niemand geworden.
De sterren zouden nooit meer stralen.

Hoe kon ik toch zo blind zijn? Ik had beter mijn best moeten doen. Ik had hem moeten laten zien dat hij belangrijk was, dat hij perfect was, dat hij liefde verdiende. Dat hij het leven waar hij van droomde verdiende.

Hij verdiende nog een kans. Hij die onlangs alles kon opbrengen om naar me te lachen, om mij te laten lachen, om met me te lezen, om me te omhelzen, om met me te dansen, om met me te leren, om met mij te genieten van de kleine dingen, hij die onlangs alles liefde en genegenheid voelde voor mij en alle andere leden van dit paleis. 

Ik wou dat ik zijn vloek mee kon dragen.

Maar alles was stil.

Tot de regen een verbazingwekkend geluid creëerde, het getik van water leek te veranderen in het gekling van goud dat weerklonk tegen de marmeren vloer. En doorheen mijn oogleden veranderde de duisternis in vuurwerk. Verbaasd opende ik mijn ogen. Het wáren spatten vuurwerk die neerdaalden op het balkon. De sterren vielen naar beneden. Naar elke cel van Adam zijn huid.

Geschokt stond ik op en probeerde de spatten te ontwijken. Snel wreef ik de tranen van mijn wangen. Al snel bleef van Adam alleen maar een lichtgevende, glinsterende schim over, waarrond rozenblaadjes kolkten als een tsunami.
Steeds sneller  sneller en sneller. Tot die gouden tsunami openbarste in duizenden goudklonters. De zon kwam op aan de horizon.
En toen haar stralen,
haar warmte,
zich verspreidde over het kasteel -dat steeds meer oogde als een diamand- zich verspreidde over het balkon en m'n zicht langzaam terugkeerde, lag Adam daar niet meer.

Maar stond er een knappe jongeman voor me. Hij droeg een wit hemd, zonder bloedvlekken, een broek die kapot was gereten aan de onderkant. Hij liep, langzaam, blootsvoets naar me toe. Even deinsde ik terug. Tot ik zijn blauwe ogen zag, zijn glimlach. In zijn golvend kastanjebruin haar herkende ik de vacht van zijn vorige gedaante.
Ik liet mijn handen langs zijn wangen glijden. Hij was echt. Die man van het schilderij was echt en stond voor me.

"Ik ben er", fluisterde hij. O wat hield ik van die stem. Knikkend glimlachte ik. Alweer stonden de tranen in mijn ogen. Van geluk.
"Je bent er", sprak ik hem na.

Ik liet mijn hoofd tegen zijn kin rusten.
Opluchting weergalmde in me.
Liefde weergalmde in me.

Langzaam hief hij m'n kin op waardoor we elkaar recht in de ogen kwamen aan te kijken. Zijn andere hand liet hij om mijn middel rusten.

"Ik hou van je", fluisterde ik hem opnieuw toe. Als antwoord daarop raakten zijn lippen de mijne, als twee rozenblaadjes. Als een connectie die nu eindelijk tot uiting kwam. En ik schonk hem mijn lippen, mijn liefde, mijn alles. Ik plante mijn handen in zijn haardos. Wat gaven die handen op mijn rug een vertouwd en geliefd gevoel. Zijn handen, zijn lippen, gaven me een belofte.

Een belofte dat alles wat ik wenste voor me stond. En hij mijn dromen zou waarmaken. Want wat waren mijn dromen als hij er geen deel van was?

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top