31- Alles is stil


Ik vluchtte naar mijn kamer, en probeerde onderweg mijn jurk al uit te krijgen. Maar tevergeefs. Na enkele minuten lag het al weer mooi gedrapeerd op het hemelbed. Alleen mijn onderjurk had ik nog aan.
Gelukkig sliep Madame de Garderobe. Ik nam mijn mantel, mijn tas met de spiegel erin en een dikke sjaal die ondertussen m'n beste vriend was geworden in die eeuwige kou. Nog een keer keek ik mijn kamer in.
Míjn kamer.
Zo was het echt al gaan voelen, als een tweede thuis.
Een tweede familie.

Ik zou terugkomen.
Dat beloofde ik.

Voorzichtig sloot ik de deur om de kast slapende te houden.

🌹

De regen kletterde op mijn huid als zweepslagen. Van die fonkelende sterrenhemel was niks meer te zien. Alles leek veel killer, het bos leek boos te zijn dat ik het moest gaan doorkruisen. Nog maar net had ik de poort van het kasteel bereikt of mijn haar was al kletsnat. Ook Phillipes manen waren nat en begonnen te klitten en zijn huid was glibberig. Met moeite hield ik me gespannen op zijn rug.

Eens uit het bos, kwamen we weer op die bekende vlakte waar Domille gelegen lag.
Het dorpje leek nog lang niet te slapen, er klonk geklets en muziek.
Maar veel deed het me niet, ik seinde Philippe om verder te gaan.

Op naar Villeneuve.

🌹

Het dorp was stil, op de marktplaats liep geen wezen en zelf in de huizen was er nergens licht te zien. Enkel de halfverlichte maan was mijn gids. Ik draafde op Phillipe tot aan de herberg, sprong van zijn rug en nam een kijkje. Maar de deuren openen kon ik niet.
Als zelf de herberg gesloten was, dan was iedereen weg.

Iedereen was weg.

Even dacht ik terug aan die 2 mannen die vader geweldadig meesleepten.

Ik was te laat.

Ik ging gefrustreerd met mijn hand door mijn haren, terwijl ik de waarheid onderging.

Ik was te laat.

Een holte opende in mijn hart, ik hoorde het kloppen in mijn aders en mijn oren suisden.
Hij was weg.
Weg.
Opweg naar een gesticht, dat hem zou verteren als ik hem ooit nog terug zag zou hij nooit meer dezelfde zijn.

Ik barste in huilen uit.
En struikelde over de gladde kasseien, maar ik had de wil niet om meer op te staan. De regel kletterde naast me neer.

Ik zette mijn nagels in mijn arm.

Het was mijn schuld, hij was mijn verantwoordelijkheid, ik had moeten vluchten zodra ik kon, ik had Adam moeten misleiden om naar mijn échte familie, mijn bloedverwant te gaan.

Hij was verloren en alleen.
Had ik hem ooit verteld hoe dankbaar ik hem was?

Wat als hij nooit meer uitvindingen, schilderijen, muziekdozen ging maken?
Wat als hij een exacte kopie werd van de rest van de samenleving.
Oké we werden niet echt goed gekeurd door de samenleving, maar ik hield van ons wereldje, waarin wij twee leefden.
Was ik vader nu voorgoed kwijt?

Maar vooral voelde ik me schuldig tegenover mijn moeder. Ze verdiende het niet dat hij haar zou vergeten, ze verdiende het niet dat hij nooit meer naar haar schilderij zou kijken. De enige mens die nog rond liep die haar en mij aan elkaar bond, die rondliep met herinneringen aan haar bestaan.

Wat zou er nu van gaan worden?

Het was hopeloos.
Alles was stil.

Alles is stil.

En zo lag ik, in mijn eigen tranen, in mijn kwijnen, in de regenplassen, op die koude gladde harde kasseien, te verdrinken in de vragen, onwetendheden, en verliezen.

En zwemmen kon ik niet.

Alles is stil.

Maar opstaan moest ik, Phillipe schudde me wakker met zijn gehinnik, met pijn en een zware last op mijn schouders stond ik op.
Ik leek wel een ingezakt hoopje ellende.

In mijn arm stonden halve maantjes, bijna tot bloedends toe.

Ik greep sloom naar zijn teugels en leed hem naar huis, naar...

Huis.

Dat huisje aan de rand van het dorp.
Ik opende het poortje naar onze voortuin en leed Phillipe erdoor heen, het kon me niet schelen dat zijn hoeven de bloemen verschrompelden. Ik liet hem drinken aan de regenton, en liep toen met hem naar de achtertuin, naar zijn stalletje.
Ik voorzag wat hooi, voeder en nog een kom water. Ik aaide nog eens door zijn manen en ging richting het huisje.
Ik graaide in mijn tas, duwde de spiegel opzij en nam mijn sleutel.

Die sleutel.
Wie had ooit gedacht dat ik 'm nog zou gebruiken.

Ik opende krakend en twijfelend de deur, het automatisme van die deur dagelijks te openen en te sluiten was me ontgaan, ik was het vergeten.

In het huisje rook het heel muf en was het donker. Hier was het immers steeds zomer geweest, het huisje moest wel warmte gekent hebben. Snel stak ik enkele kaarsen aan en  opende de ramen even om voor verkoeling te zorgen.

Het was gek, de zolder in klimmen het raam openen en al mijn vaders visies terug te vinden in stapels papieren, documenten, maquettes, boeken en schilderijen.
Nog steeds lagen er de stapel boeken die ik nog alfabetisch in de kast had moeten leggen.
Ik was slechts gekomen tot de letter P.

Terug beneden, voelde ik de kille wind door het huisje gaan, in die kleine leefruimte en het keukentje. Enkele kaarsen waren inmiddels al weer gedoofd door de ventilatie.

Ik ging door alle kastjes in het keukentje, maar kwam spijtig genoeg tot de realisering dat er niets in huis was en er niks was dat mijn honger kon stillen.

Ik ging vermoeid en met een loodzwaar gevoel aan de keukentafel zitten en plofte mijn tas neer op de houten, bijna versplinterde tafel.
Hierdoor viel haar flap open en schoof de spiegel er een klein beetje uit. Het schaarse licht van de weinige kaarsen weerkaatste in het handvat van de magische spiegel.

Even tuurde ik ernaar, nam hem eruit en keek naar mijn spiegelbeeld.
Maar al wat terug keek waren lege ogen, bedenkt met een glinsterend laagje tranen.

Ik legde de spiegel weer neer, wat had het voor zin. Niks in dat portaal zou me kunnen troosten.

Ik keek verder door de ruimte, nog nooit had ze zo leeg, kil en benauwend aangevoeld.
Tot mijn blik weer op de tafel viel.

De brief.

Ik had hem hier achtergelaten.

De brief van mijn moeder.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top