29 - Belle en het Beest
De kater op mijn schoot spon erop los en bood me een warmte, een bezigheid terwijl Madame De Garderobe met haar armpjes probeerde mijn haar te fatsoeneren.
Ik had haar proberen overtuigen om het te laten zoals het was maar ach...
Ik kon me net zo goed meteen gewonnen geven.
"Pas op met dat beest, straks laat ze allemaal haren achter op je prachtige jurk"
Ik vond het maar moeilijk te geloven dat de kat met deze koude zou ruiven. Ik bleef het schattige beestje aaien, waar ook de kat naar hunkerde.
"Daar zal Adam toch echt geen probleem van maken", antwoordde ik droog. Zijn héle lichaam was bedekt met vacht.
Plots voelde ik dat er kort aan mijn haar getrokken werd, en daarna niets meer. Alsof Madame De Garderobe ergens van geschrokken was.
"Gaat het wel, Madame?"
"Ja. Ja zeker", leen ze meer tegen zichzelf te zeggen, "Het is alleen... de laatste keer dat ik de naam van de prins aanhoorde was toen zijn moeder nog leefde. Zijn vader was nogal
...stijf", gaf ze toe.
O
Adam was vele dingen. Maar hoe meer ik hoorde over zijn vader, tes te meer ik er zeker van was dat zijn moeder een godin moest zijn geweest.
Hoe was ze erin geslaagd om haar zoon te zegenen met zo een prachtige persoonlijkheid? Hoe hard zou ze gevochten hebben om te vermijden dat de koning zijn zoon niet zou besmetten met zijn harteloosheid.
Maar toen ze stierf,
Wat bleef dan nog over?
Wat was ik gezegend met mijn vader.
Even kreeg ik kippenvel op mijn armen. En leek ik alleen in een holte. Mijn blik werd wazig. Met mijn nagels ging ik richting mijn rechterarm.
Ik mis hem.
Maar iets hield me tegen om mijn nagels in mijn vel te planten. Aan wat gebeurde toen ik dat laatst deed, vandaag nog.
Aan zijn troostende hand.
"Zo", verkondigde Madame De Garderobe opgelaten. Ik knipperde tot mijn blik weer helder werd.
"Zo moet het af zijn"
Ik stond op van de stoel, liep naar het bed om de witte kater er te laten liggen en liep toen naar de spiegel.
Ik moest bekennen dat ik bang was geweest om dat te doen. Madame De Garderobe kon nogal... bombastisch zijn.
Maar mijn kapsel paste bij mij. Een deel van mijn haar was opgestoken en werd vastgehouden door een kroontje van gouden veren. Veren van een gouden adelaar.
Ook om mijn oor kronkelden gouden veren.
De rest van mijn bruine haren vielen neer op mijn schouders.
Simpel.
En meer hoefde ik niet.
Ook had ze me een ketting omgedaan. Ook die was prachtig. Een magische versie van de Levensboom hing rond mijn nek aan een geel lint.
Even magisch en mysterieus als dit kasteel.
Maar de jurk, míjn jurk benam me de adem. Dit was de eerste jurk ooit die ik mezelf zou toe-eigenen. Dit was Belle.
Ik hield ervan.
Een extreem lichte gele balkurk sierde me. Het lijfje sloot nauw aan op mijn bovenlichaam. Ook dat was vederlicht en had iets weg van diezelfde veren van een gouden adelaar.
Het symbool van de drang om te vliegen.
Het symbool van míjn vrije geest.
De jurk waaierde uit in meters lange organza en toch leek de stof te zweven. Ook mijn schoenen waren van goud en beschilderd met gouden veren.
Hoe hadden ze dat toch geweten?
Hoe konden ze zo inspelen op mij, zo een prachtige jurk maken die me gewoon... symboliseerde.
Ik was geboren om deze jurk te dragen.
En deze jurk was geboren om te worden gedragen door mij. In mijn gedachten sprong het beeld van een penseel dat in alle kalmte en vrede gehanteerd werd op deze schoenen. Waarschijnlijk door een van de betoverde wezens.
"Het is fantastisch", zei ik met wellicht een brok in m'n keel. Ik draaide me naar Madame De Garderobe. Maar ze keek bedachtzaam.
"Er ontbreekt nog iets aan", zei ze streng tegen zichzelf.
O nee,
Had ik te vroeg gejuigd?
Nee. Neen, wat ik toen aanschouwde was wonderbaarlijk.
Madame De Garderobe keek naar het plafont, leek God iets te bevelen.
En toen braken de sterren los. Er bladerde goud af van de slierten aan het plafont. En zweefden langzaam, als vreugdevolle sneeuwvlokken, naar me toe.
En even dacht ik de Zonnenkoningin te zijn. Waarrond de sterren, de planeten draaiden. Even stond ik tussen de sterren.
Even leek ik te zweven.
Even leek ik vrijer dan ik ooit kon zijn.
Ik stak mijn handen uit, probeerde te tasten naar die gouden twinkelingen. Ze leken haast elfjes.
Die neer dwaalden op de zoom van mijn jurk, op de gele uitwaaierende stof. En die rococo-krullen vormden. Opeens leek er een kracht te spelen tussen de jurk en die fonkelingen. Ze trokken elkaar aan.
En toen alles op me was neergekomen, de sterren hun plaatsje gevonden hadden, ging ik de gang in, richting de balzaal.
Waar ongetwijfeld iemand op me wachtte.
🌹
Nog voor ik in de balzaal kwam, werd ik opgewacht. Daar stond ik boven aan de trap, met daar beneden Adam, ingepakt in een prachtig blauw kostuum. Bijna nachtzwart. Maar gouden borduursels deden het opfonkelen. De blazer en kostuumgilet waren ermee opgevrolijkt. Van mystieke wezens, en iets wat misschien wel het wapen van zijn gebied zou kunnen zijn. Dan zou ik het niet herkennen.
Stap voor stap wandelde ik naar hem toe. Ik moest wel. Momenteel leken we twee magneten. We hadden enkel oog voor elkaar. Zijn kostuum deed zijn prachtige ogen oprichten. Ik gaf hem mijn hand en samen liepen we richting de balzaal.
Hoe was dit toch gebeurt? Wie had dit ooit gedacht?
De balzaal was prachtig. Er was geen onkruid meer dat door de ramen kroop, geen stof meer op het glas, geen vorst meer. Niets meer dan een portaal naar de fonkelende hemel. De bengeltjes beschilderd op het plafont, leken speelser dan ze ooit waren geweest.
En de kroonluchter hing niet meer onder een versleten doek. In de facetten van de diamanten weerkaatste het kaarslicht van honderden kaarsjes. In de muren waren beelden kekerfd van instrumenten; violen, cello's, harpen enzovoort.
En ze,
ze maakten muziek.
Prachtige muziek. Prachtige, sierlijke, buigzame noten vulden de grote ruimte.
En de pianoforte naast ons assisteerde hen.
Begeleidde hen.
Hoe kon ik anders dan Adam meetrekken op de dansvloer, waarop een grote spiegel afgebeeld was. Ik was er nog steeds niet achter waarom juist. Waarom juist een spiegel?
We stonden in positie, maar Adam keek me onwennig aan en schraapte zijn keel.
Hij legde rustig zijn grote beklauwde hand in mijn zij en reikte zijn andere naar me uit. Zag ik onzekerheid in zijn ogen?
Ik liet mijn hand rustig op zijn handpalm glijden en zijn behaarde vingers krulden zich rond mijn hand.
Ik schonk hem een steunend glimlachje.
"Laat me is zien wat je kan, prins", grijnsde ik.
En voor ik het wist nam hij zijn eerste stap, en ik volgende. Hij walsde me rond en liet me draaien, mijn rokken leken mijn vleugels.
Misschien had ik het niet doorgehad, maar na een tijdje besefte ik dat de afstand tussen ons tweeën steeds kleiner werd.
We zweefden op de muziek, lieten alles los.
Met alleen elkaars handen als reddingstouw.
De muziek bedaarde even, waardoor we in elkaars ogen kwamen te staren.
Wie had gedacht dat het zo zou gaan?
Wie had verwacht dat dat Beest, Adam bleek te omhullen? Wie had gedacht dat het na een paar dagen al gedaan zou zijn met me?
Ik.
En ik was fout.
Plots moest ik denken aan een citaat van Romeo en Julia.
"Waar denk je aan?", vroeg Adam.
Hij moest mijn redeneringen in mijn ogen gezien hebben. Ik lachte zacht, omdat mijn gedachtegang nogal onbelangrijk was.
"Ik dacht aan een citaat uit Schakespeare's Romeo en Julia: "Wat zegt een naam? Dat wat wij een roos noemen, zou met elke andere naam even heerlijk ruiken." "
En Julia had gelijk, geen echtere woorden zijn gesproken, wat een naam ook is, een opgebracht label, iets vreemd, iets grappig....zelf een Beest...Het maakt niet uit. Het is wat vanbinnen zit, dat telt.
Hij blokkeerde een milliseconde en begeleidde me toen verder. Maar in zijn blik kon ik afleiden dat hij mijn standpunt over het citaat gezien had in mijn ogen.
Hij lachte naar me.
"Dankje", fluisterde hij. Maar het leek niet perse naar mij gericht. Misschien naar God, misschien het lot, misschien wel mijn vader.
Gewoon iets wat ons tot deze situatie had gebracht.
En ik was even dankbaar als hij.
Het gaf me een raar gevoel. Weten dat hij dankbaar voor me was. Weten dat ik hem uit zijn eenzaamheid heb gehaald, dat ik hem bevrijd heb uit zijn vastgeroeste leven.
Maar ik hield ervan. Ik was blij dat ik het was.
Blij dat ik belangrijk voor hem was.
En dat had ik nog nooit bij een ander man gevoeld. Het deed me deugd hem te laten lachen, te laten mopperen, te laten spelen.
En...
Hoe raar het ook was om toe te geven;
Hij was ook belangrijk voor mij. Ík wilde hem laten lachen, mopperen en spelen. Ík wilde de reden zijn dat hij opstand, aan tafel kwam zitten.
Ik wilde de reden zijn voor zijn bestaan.
Hoe egoïstisch dat ook klonk.
Hij overbrugde onze afstand nogmaals.
Hij omhelsde me zo liefdevol, geen haar op mijn hoofd dacht aan zijn lange scherpe nagels, aan zijn hoorns of aan zijn staart. Ik kon alleen maar opgaan in zijn ogen. Die prachtige ogen. En nog nooit had een blik me zoveel... vrijheid bezorgt. Nog nooit leek iemand het me zo te gunnen.
En nog nooit was het bij me opgekomen om die vrijheid te willen delen met iemand.
Tot nu.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top