Hoofdstuk 2
De rode stof stond stijf van het opgedroogde bloed en modder. Ik maakte de twee linten vast zodat de mantel rond mijn schouders bleef hangen. De lucht die het opgedroogde bloed veroorzaakte maakte me misselijk, en ik wapperde met mijn hand om mezelf wat frisse lucht toe te wuiven.
'Was je handen, Cher.'
Cherise liep wankel richting de gootsteen. Het was apart om haar zonder haar kenmerkende rode cape te zien; ze was er zo gehecht aan geraakt dat ze het vrijwel elk moment van de dag droeg - behalve in de bakkerij, omdat het door de warme ovens veel te heet was om dat kledingstuk te dragen.
De mantel was zelfs door haar oma gemaakt, bedacht ik me toen ik de stukken stof wat strakker rond mijn lichaam trok. Cherise verkeerde zich misschien nu nog in een roes van adrenaline, gecombineerd met shock, maar zodra dat zou wegtrekken en ze zich zou bedenken dat ze het enige aandenken van haar oma dat echt veel voor haar betekende kwijt was...
Ik beet op mijn lip. Met grote, snelle passen liep ik naar Cherise toe om haar te helpen. Ze staarde afwezig naar het water dat langzaam roze kleurde.
Met zeep boende ik haar handen en onderarmen schoon. Vervolgens maakte ik een washandje nat en poetste haar gezicht - haar gekrenkte, verdrietige gezicht.
Een geluid dat op een wolvenhuil leek, deed ons verschrikt opkijken.
'Ze zijn hier.' Cherises onderlip trilde toen ze dit mededeelde.
Ik schudde mijn hoofd. 'Nog niet. Maar wel bijna.' Ik depte vlug de theedoek langs haar armen en keek haar indringend aan. 'Ga je omkleden. Verstop de bloederige kleren, oké?'
Cherise strompelde richting de slaapkamer waar haar kledingkast stond, om iets anders aan te trekken. Ondertussen liep ik de woonkamer in.
Cherises moeder zat nog steeds voor de open haard en leek niks door te hebben van het tafereel dat zich op de achtergrond af speelde.
Aan de muur hing een spiegel. Voorzichtig stapte ik ervoor, en bekeek mezelf. Ergens schrok ik zelfs, van het beeld dat ik zag. Mijn bleke huid was witter dan normaal door de schrik, mijn gezicht en armen zaten onder het bloed dat Cherise aan me had afgesmeerd en de mantel was de kers op de taart.
Ik zag eruit als een moordenaar.
Met bevende handen trok ik de kap over mijn hoofd heen, zodat mijn donkere lokken onder de lap stof verdwenen. Zo werd mijn besmeurde, schuldbewuste gezicht benadrukt.
Toen Cherise de woonkamer in kwam lopen, zag ze er eindelijk weer wat normaler uit. Ze was schoongewassen en ze had een witte, smetteloze jurk aangetrokken die strak rond haar fragiele lichaam gespannen zat. Nu zat alleen haar haar nog heel erg in de war.
En dan was haar geschokte uitdrukking niet te vergeten. Maar goed, ze had zogenaamd net te horen gekregen dat haar beste vriendin een soldaat vermoord had, dus op zich was dat ook niet erg verdacht.
Ik snelde me naar haar toe. Haar lippen weken uiteen - waarschijnlijk om me te vertellen hoe angstaanjagend ik eruit zag - maar ik legde haar het zwijgen op door dreigend mijn vinger naar haar op te steken.
'Ik weet dat ik heb gezegd dat ik hier over twee weken weer terug ben,' fluisterde ik tegen haar. 'Maar dat weet ik eerlijk gezegd niet zeker.'
Ze slikte.
Er klonk een luid gebons op de voordeur.
'Doe de deur open!'
Cherise slaakte een gil. Met een hoofdschuddend gebaar maakte ik haar duidelijk dat ze stil moest blijven. Mijn handen schoten naar voren, maar bleven halverwege stil hangen; ik mocht haar niet met mijn bebloede handen aanraken, anders zou al ons werk van daarnet voor niks zijn geweest.
'Maar ik wil je vragen,' ging ik verder alsof de koninklijke soldaten op dit moment niet de deur probeerden te forceren, 'om op mijn vader te letten, mocht ik niet op tijd terug zijn. Hij is oud en zal hulp nodig hebben bij het onderhouden van de tuin en het...'
De deur vloog versplinterend open. Het geval bleef krakend in zijn scharnieren bungelen toen er vier mannen en twee wolfachtige wezens naar binnen renden.
'Blijf staan waar je staat!' bulderde de voorste man. Hij was gehuld in een glimmend, zilveren harnas. De andere soldaten droegen een zwart, elastisch pak; dat droegen de Verwisselaars omdat het bestand was tegen de verwisseling die ze ondergingen.
De soldaat keek eerst verbaasd het huisje rond, tot zijn ogen op mij vielen. Hij stormde naar voren, greep me hardhandig bij mijn handen en draaide deze achter mijn rug.
'Is zij het? Heeft zij soldaat 19 aangevallen?' blafte hij naar achteren.
Een van de Verwisselingen stoof naar voren en snuffelde aan mijn - Cherises - mantel. Hij piepte. Het volgende moment gebeurde er wat merkwaardigs; hij veranderde terug naar zijn mensenvorm. Hard piepend, grommend en grauwend van de pijn schraapte hij met zijn poot over de houten vloer, terwijl zijn botten kraakten en zich herschikten. De dikke vacht verdween, evenals de spitse neus en de pluizige staart.
Er verscheen een jongeman, gehuld in een zwart pak. Hij krabbelde omhoog. Zijn gezicht stond nog verwrongen door de pijn van zijn verandering, maar hij beet zich erdoorheen.
'Nou? Praat, soldaat 39!'
De jongen schudde verward zijn hoofd. 'Ze ruiken hetzelfde. Ze ruiken beiden naar de geur die rond het huisje hing.'
'Welke rook het sterkst?'
De jongen liet zijn ogen richting Cherise glijden.
'Dat komt door de mantel!' zei ik snel. 'Daarom rook het huisje naar haar. Dit is haar mantel, maar ik had hem aan. Daarom ruiken we hetzelfde.'
'Maar jij hebt het gedaan?' vroeg de norse soldaat daarop. Op zijn harnas stond een glimmende negen, waardoor ik er vanuit ging dat hij soldaat 9 moest zijn.
Ik knikte en stak mijn handen onder mijn mantel vandaan, zodat mijn handen te zien waren. De soldaten snakten naar adem bij het zien van de bloedsporen.
Soldaat 9 trok hardhandig mijn kap naar achteren, en toen hij het opgedroogde bloed op mijn gezicht zag, trok hij neerbuigend zijn neus op. 'Sla haar in de boeien,' snauwde hij naar achteren.
Een soldaat schoot naar voren en klemde mijn handen bij elkaar. Vervolgens werden mijn polsen omwikkeld met ruw, schurend touw.
Maakte ik een fout? Had ik de schuld van Cherises daad niet op mij moeten nemen?
Zij had haar moeder en de bakkerij, maar hoe kon ik mijn vader dit eigenlijk aan doen? Hij zou er kapot van zijn!
Tranen rolden over mijn wangen toen ik door het huisje heen getrokken werd, richting de kapotte voordeur. Cherise huilde hartstochtelijk en gilde mijn naam. Ik zette mijn voet haaks neer achter de deurpost, zodat ik even een momentje had om stil te staan. Om stil te staan bij het feit dat ik nú naar het kasteel van koning Aaron gebracht zou worden, dat ik misschien zelfs geëxecuteerd zou worden... Dat mijn vader me misschien nooit meer terug zou zien, dat ik Cherise nooit meer in de bakkerij kon helpen. Dat ik Cherises oma nooit meer terug zou zien - dat was het enige waarvan ik zéker wist dat het zo was. De rest beviel nog te herzien.
Mijn blik kruiste die van Cherise, en ze sloeg haar hand voor haar mond, alsof ze nu pas leek te beseffen wat er aan de hand was.
Ze zette een wankele maar doelbewuste stap naar voren. 'Bonnie...'
'Nee,' onderbrak ik haar terwijl een van de soldaten me beter vast greep om me het huisje uit te kunnen werken. 'Het is goed.' Ik glimlachte waterig naar haar; absoluut niet overtuigend, aangezien de tranen over mijn wangen stroomden en mijn hart zo hard tegen mijn ribben bonsde dat ze het wel móest horen.
En toen werd ik mee de duisternis in gesleurd.
Mijn hielen schraapten over dorre bladeren, gladde, natte takken, glibberige modder en kleine steentjes. De nachtelijke hemel was bezaaid met sterren, die tussen de kale takken van de bomen door duidelijk te zien waren.
Het begin van de winter naderde. Natte sneeuw dwarrelde naar beneden om op mijn gezicht meteen te smelten. De bomen waren inmiddels al hun bladeren verloren, waardoor de grond er overdag uitzag als een schilderij van rode, gele en oranje verf. Maar nu, in het donker, was er niks moois aan.
Cherise woonde aan de rand van het bos. De soldaten hadden een koets voor laten rijden en sleepten me er nu naar toe. De houten portieren werden krakend opengesmeten, en het volgende moment werd ik naar binnen gegooid. Mijn knieën schraapten over de houten ondergrond en mijn longen snakten naar zuurstof.
'Gedraag je,' snauwde soldaat 9 naar me. 'We zien en horen alles wat daarbinnen gebeurt.' Hij knikte naar de twee raampjes, die gesierd werden door houten spijlen.
De deuren werden meteen achter me weer dicht gedaan, en ik hoorde het bekende geluid van metaal dat langs metaal schraapt; er werd een grendel voor geschoven zodat ik er niet uit kon.
Ik krabbelde achteruit, waarbij ik vrijwel meteen tegen een houten bank aanstootte. Toen ik me omdraaide, zag ik dat er iemand op lag.
Een jongeman.
Hij had een licht getinte huid, donkere lokken die speels over zijn voorhoofd krulden, en droeg eenzelfde zwart pak als de andere Verwisselaars. En op dat pak stond een negentien.
'Soldaat 19,' fluisterde ik. Dit moest hém zijn; de soldaat die Cherises oma had vermoord. De jongen die door Cherise neergestoken was. Nee, die "ik" had neergestoken.
Zijn borstkast rees en daalde in een gelijkmatig tempo, en ik kon een opgeluchte zucht niet onderdrukken. Hij leefde nog! Een sprankje hoop vestigde zich in mijn borstkast; wie weet zouden ze me wel laten gaan. Of een boete geven, maar heel veel erger dan dat kon het niet worden, toch?
'Wie ben jij?'
Zijn stem was hees en schraal, alsof hij dagenlang had lopen schreeuwen om hulp. De arme stakker.
Nee! Zo mocht ik niet denken! Deze jongen - Verwisselaar - had Cherises oma vermoord! Een vrouw die ik inmiddels al zo goed kende en zo vaak gezien had dat ze zelfs voor mij als een oma aanvoelde.
'Waarom heb je Reds mantel om?'
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen. 'Wat zeg je nou?'
'Roodkapje,' antwoordde hij daar vinnig op. Hij zette zijn ellebogen op het hout van de bank en probeerde zichzelf omhoog te duwen, wat voor flink wat gekreun zorgde.
De zwarte stof was laag bij zijn buik gescheurd en verbonden met wit verband, dat fel afstak tegen het duister in de koets.
'Voel je je wel goed?' vroeg ik hem. 'Want je kraamt echt onzin uit. Het kan zijn dat je koorts hebt, dan wil dat wel eens gebeuren. Zal ik iemand roepen?'
De jongen lachte. 'Red. Dat was haar naam. En ze droeg die rode mantel die jij nu om hebt.' Zijn gezicht vertrok peinzend. 'Waarom heb je haar mantel aan?'
'Ik weet niet waar je het over hebt,' antwoordde ik nors, alhoewel ik wel een steeds beter beeld kreeg. Cherise had hem blijkbaar wijsgemaakt dat ze Red heette. 'Dit is míjn mantel.'
'Waarom zit mijn bloed er dan aan? En aan je handen, en gezicht?'
'Omdat ik je heb neergestoken,' legde ik hem met opeen geklemde kaken uit.
'Dat is niet waar!'
'Dat is wel waar!' grauwde ik hem vinnig toe, maar oren spitsend om te luisteren of ik de soldaten dicht in de buurt van het rijtuig hoorde.
Plots begon de koets te rijden, en ik greep me aan de houten wanden vast om niet om te vallen. Soldaat 19 liet zich weer terug op de bank zakken en staarde nietsziens naar het plafond.
'Ik weet wat ik gezien heb. Ik weet met wie ik gepraat heb.'
Overduidelijk niet, anders zou je Cherise geen Red noemen.
'Dus ik snap niet wat jij hier doet.'
Ik wapperde met mijn hand. 'Luister, soldaatje. Ík heb jou neergestoken. Ík ben degene die de afgelopen avond met je door het bos heeft geslenterd. Ík ben degene wiens oma vermoord is door een Verwisselaar. Door jou.' Hierdoor kromp hij ineen. Ik staarde hem indringend aan. 'Begrepen?'
Hij knikte zachtjes, en sloot toen zijn ogen.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top