Hoofdstuk 12
Ik rende de donkere linoleum vloer over. Mijn schoenen glibberde weg, en zocht houvast aan de trapleuning. De tredes flitsten voorbij terwijl ik naar boven rende, richting de tweesplitsing. Ondertussen werd de ruimte gevuld met het geschreeuw van Colin, dat nu ook bijgevallen werd door Aidens hartverscheurende kreten.
Dus dat was verwisselen? Ze namen niet soepeltjes het lichaam van hun alter ego aan, maar moesten hun botten breken en herschikken om zo een nieuw lichaam te vormen? Wat luguber!
Het kippenvel stond me op de armen terwijl ik verder rende.
Maar slippend kwam ik tot stilstand.
Waar moest ik heen? Ik had geen idee hoe ik bij mijn vertrekken kwam. Dit paleis was zo enorm dat de grote hoeveelheden kamers, gangen, hallen en zalen me, toen Colin me naar mijn kamer begeleidde, hadden geduizeld.
Stug rende ik door. Mijn longen deden hun best om genoeg zuurstof naar binnen te zuigen, en ik huiverde. Mijn ademhaling was zo luid dat de beestachtige Colin en Aiden die waarschijnlijk vanaf beneden nog konden horen.
Ik stoof door de gangen, op zoek naar mensen, bedienden, Xavier, Olivia, wie dan ook om hulp aan te vragen, maar ik kwam niemand tegen. De donkere hallen waren verlaten, met het maanlicht als een spookachtig schijnsel dat door de ramen naar binnen viel.
Een grommend geluid vulde de gang, en ik trok een grimas, wetend wie - of wat - er achter me bevond. Toen ik me al rennend omdraaide, zag ik een beest. Het had iets weg van een ijzingwekkend grote wolf, met grove, donkerbruine haren die rond zijn nek en staart rechtop stonden. Zijn poten waren groot en sterk, zijn oren stonden recht omhoog en gingen haast speels heen en weer om te luisteren naar mijn gejaagde ademhaling. Zelfs de neus ging op en neer.
Het was Colin.
Dit was zijn Verwisseling.
En het volgende moment begon hij weer te rennen. Achter mij aan! Ik slaakte een gil en dwong mijn benen harder te rennen.
Ik hoorde een hoog gepiep, en toen ik omkeek zag ik dat er een tweede wolfachtig wezen was verschenen. Dat moest Aidens Verwisseling zijn! Hij wierp zich volledig bovenop Colin, waardoor ze samen rollend door de gang schoven. Aiden gromde zijn witte tanden bloot om Colin te waarschuwen dat hij moest stoppen - althans, daar ging ik vanuit - maar Colin luisterde niet. Met een harde trap van zijn achterpoten wierp hij Aiden aan de kant, en zette zijn achtervolging weer in.
Aiden spurtte achter hem aan en klemde zijn kaken rond Colins staart, maar Colin trok zich er niks van aan en kwam recht op mij af gerend.
Aan het einde van de gang zat een deur. Het donkere hout was dik, en daardoor heel zwaar, en ik moest mijn spieren flink aanspannen om de deur open te krijgen.
Colin naderde me steeds sneller, hij kwam steeds dichterbij. De tranen van angst stonden me in de ogen en ik sprong meteen de onbekende kamer in toen de deur op een kier stond. De deur sluiten was misschien nog lastiger dan het open krijgen, en ik hing met mijn volle gewicht aan de gouden deurklinken.
Toen het hout met een zachte bonk in zijn post viel, knalde Colins beestachtige Verwisseling aan de andere kant van het hout tegen de deur. Het deed het geval in zijn scharnieren trillen, en ik huiverde.
Huilend krabbelde ik weg, van de deur vandaan. Ik hoorde hoe Colins nagels en tanden over het hout heen schraapten, vermengd met af en toe een gepiep en een grauw. Zou hij er doorheen kunnen komen? De deur was zo dik, dat dat toch vast niet mogelijk was? Toch dwong ik mezelf om op te staan en verder te lopen.
Ik was in een kamer.
Of althans, dat was het vroeger waarschijnlijk geweest. Nu waren meubels aan de kant gesmeten, zaten er krassen op het houten bureau, was het tapijt aan stukken gescheurd en hing het behang in flarden aan de muren.
Een siddering trok langs mijn ruggengraat.
Maar dat alles was niet hetgeen wat mijn aandacht trok.
Aan de muur hing een gigantisch schilderij, zo groot dat het haast tot aan het plafond reikte. Op het schilderij was een jongeman afgebeeld, met stroblond haar en ijsblauwe ogen die kil naar de kunstenaar hadden gekeken. De jongen was hooguit een jaar of vijftien. Bovenop zijn hoofd stond een glanzende gouden kroon, en in zijn hand hield hij een glimmende, met edelstenen bezette scepter.
Was dit... Aaron? Was dit schilderij gemaakt toen hij net gekroond was?
Ik telde op mijn vingers terug. Aaron was nu eenentwintig, en de vloek duurde vijf jaar. Daarvoor was hij één jaar koning - een slechte, arrogante koning - geweest. Dus ja, dit moest hem zijn.
Wat zag hij er... anders uit. Zijn gelaatstrekken waren nog steeds hoekig en scherp, zijn blik was nog steeds minachtig en verwaand, en zijn ogen... die waren nog precies hetzelfde. Prachtig lichtblauw, kil en afstandelijk.
Het doek was op meerdere plekken gescheurd, alsof een enorme klauw geprobeerd had het aan stukken te scheuren, maar het niet over zijn hart verkregen had. Alsof een deel van hem zich nog aan het verleden vastklampte, en hoopte dat alles goed zou komen. Dat de vloek verbroken zou worden.
Ik luisterde.
Colin en Aiden maakten geen geluid meer. Zouden ze weg zijn? Of zouden ze terug verwisseld zijn? Nee, dan hadden ze allang geroepen dat ik de deur open had moeten doen.
Dus dan zou de kust veilig moeten zijn.
Ik liep naar de deur en legde mijn hand rond de deurklink, maar bleef stil staan.
Zou Aaron het heel erg vinden als ik nog wat langer in zijn kamer rond snuffelde? Ik was hier tenslotte per ongeluk terecht gekomen; ik vond niet dat hij het me kwalijk mocht nemen. Maar nu ik hier toch was, zou ik dan niet op zijn minst een beetje moeten rondneuzen? Meer te weten moeten komen over mijn koning? Hij bewaarde immers zoveel geheimen voor me. Wie weet kon ik, als ik er achter eentje zou komen, hem dwingen me vrij te laten.
Alsof de kamer mijn twijfeling voelde, streek er een kille wind over mijn blote enkels. Huiverend draaide ik me om, en keek waar dat vandaan kwam.
Ja. Ik moest absoluut nog even rondsnuffelen.
Ik liep de kamer verder in en keek aandachtig om me heen. Over de meubels lag een dikke laag stof. Alleen het bed zag eruit alsof het gebruikt werd. De lakens lagen keurig aan het voeteneind opgevouwen, als een uitnodiging om eronder te kruipen. Maar het was het kussen waardoor ik zeker wist dat het bed beslapen werd; er lag een kuiltje in, van Aarons hoofd. Drie, om precies te zijn; twee waren er veroorzaakt door zijn zware horens.
Ik trok een gezicht. Wat leek het me verschrikkelijk om te moeten slapen met horens.
Voorzichtig liep ik verder. Mijn voeten zonken weg in het dikke, rode tapijt dat op de grond lag.
En weer voelde ik die koele wind.
Peinzend keek ik op. Waar kwam dat toch vandaan? De kamer maakte een bocht en ik sloop voorzichtig de hoek om. Er stond overduidelijk een soort raam open. Grote, donkerrode gordijnen wiegden loom heen en weer door een oprukkende wind. Op mijn tenen liep ik ernaartoe, en schoof de stukken stof vervolgens voorzichtig opzij.
Het was een glazen deur, die leidde naar een balkon. Het was ruim en rond, omheind door een dikke, stenen balustrade. Het balkon bood uitzicht op de tuinen van het paleis, en de schoonheid ervan benam me de adem. Ondanks dat de fonteinen droog lagen, de bloemperken bedekt waren met sneeuw en dat er onkruid tussen de tegels omhoog kwam, was de enorme tuin schitterend. En daar, achter de hoge muren die rond de tuinen gebouw waren, ving ik eindelijk een glimp van Delria op, de hoofdstad van Arvania. Er was echter niets meer over van de ooit zo bruisende stad; de meeste huizen waren platgebrand, de huizen die nog overeind stonden waren vervallen, verwaarloosd en verlaten. De weilanden en akkers die ooit gevuld waren met vee en gewassen, waren nu kapotgevroren en niets meer dan gebarsten grond.
Ik liet mijn handen over de koele, stenen balustrade glijden terwijl ik de nacht in tuurde. Ik wilde me omdraaien om weer naar binnen te gaan, maar in de hoek van het balkon stond iets wat mijn aandacht trok.
Met ingehouden adem liep ik ernaar toe. Er stond een ijzeren tafeltje, waarvan de metalen poten op het einde sierlijk gekruld waren. Daarboven bevond zich een roos. Rond de roos was een soort vitrine geplaatst. Ik pakte het glazen handvat vast en trok het voorzichtig omhoog, zodat de roos bloot kwam te liggen.
Of te staan.
Nee, te zwéven.
Mijn adem stokte toen ik me dat realiseerde. De bloem zweefde midden in de lucht, boven het tafeltje, en wierp een lichtroze, zilveren gloed op het ijzer. De donkerrode en zachtroze blaadjes krulden speels tegen elkaar op, alsof het schrok van de plotselinge kou toen ik het glazen omhulsel aan de kant haalde. Ik legde het op de grond en bekeek de roos eens goed.
De bloem had aanzienlijk minder blaadjes dan normale rozen. Het was overduidelijk een betoverde roos, maar waarom had koning Aaron die? En waarom bewaarde hij zo'n kostbaar, magisch voorwerp op zijn balkon?
Ik strekte mijn vingers uit om de roos aan te raken. Om aan de doorns te voelen, de stengel beet te pakken.
'Laat dat!' bulderde een stem achter me.
Met een gil draaide ik me geschrokken om.
Aaron stond in de deuropening en kwam briesend naar me toegerend. Ik wankelde bang achteruit, bij de roos vandaan. Aaron greep het glazen geval van de grond en zette die weer over de bloem heen, waarna hij beschermend zijn klauwen op het glas liet rusten. 'Wat heb je er mee gedaan? Zeg op?!'
'Ik heb n-niks gedaan,' bracht ik stotterend uit. Met snelle, dreigende stappen kwam hij mijn richting uit, en ik liep verder naar achteren, totdat het steen van de balustrade in mijn rug duwde.
'Heb je hem aangeraakt?' schreeuwde hij.
'Nee!' Ik schudde verwoed mijn hoofd. 'Ik heb niks aangeraakt!'
Met een grom draaide hij zich om, zijn donkerpaarse cape wapperend in de ijzige, winterse wind. 'Weet je wel niet wat je had kunnen doen?' Hij keek over zijn schouder naar me.
'Waarom heb je een magische roos hier?' vroeg ik zachtjes.
'Dat gaat jou niks aan!' Hij schudde zijn hoofd en liep weer naar de roos toe. Hij stak zijn vinger uit, en met zijn scherpe nagel kraste hij over het beslagen glas. 'Weet je wel niet wat je had kunnen doen...' herhaalde hij wederom, fluisterend.
Er viel een gelaten stilte, waarin alleen mijn gejaagde ademhaling duidelijk te horen was. Mijn borst rees en daalde zo vlug dat het pijn deed. 'Eruit,' fluisterde hij toen.
Toen ik niet reageerde, draaide hij zich langzaam om en kwam naar me toegelopen. Aaron ging rechter op staan, waardoor hij haast een halve meter boven me uit torende. Zijn horens glommen gevaarlijk in het felle maanlicht, en wierpen schaduwen op mijn gezicht. 'Ik zei, ERUIT!' bulderde hij.
Met een snik wurmde ik me zo snel als ik kon langs hem. Ik stoof zijn kamer weer binnen, duwde de gordijnen waar ik in verstrikt kwam te zitten aan de kant en rende linea recta richting de grote, zware deur waar ik ook doorheen was gekomen.
Aiden en Colin - of hun Verwisselingen - waren nergens meer te bekennen. Ik rende door een verlate gang, en nog een, en nog een, totdat ik eindelijk bij de trappen kwam die naar de grote hal leidden waar de voordeur zich bevond. Mijn blik dwaalde af richting de plek waar Colin zojuist verwisseld was. Er lag bloed op de grond, maar van de twee mannen was geen spoor te bekennen.
Mijn voeten snelden zich over de donkere, gladde vloer en brachten me richting de voordeur.
'Bonita?' hoorde ik achter me. Ik keek over mijn schouder om een glimp van de verbaasde mevrouw Potts op te vangen. 'Waar ga je heen?'
Ik remde eventjes af, en keek van onderaan de trap naar de oude vrouw. 'Sorry, maar het gaat me niet lukken. Ik kan hier geen twee weken blijven. Ik moet hier weg, en wel nu!'
Ik begon weer verder te rennen, weg bij mevrouw Potts vandaan. Ze riep nog een aantal keer mijn naam, maar ik luisterde niet meer.
De voordeur ging krakend open toen ik mezelf tegen het hout aan wierp, en het volgende moment werd ik begroet door een ijzige kou. Ik stapte de winterse lucht in en werd vrijwel meteen begroet door sneeuwvlokjes, die langzaam naar beneden dwarrelden en op mijn gezicht smolten. Ik huiverde van de kou, maar rende verder.
Ik moest hier weg zien te komen.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top