Hoofdstuk 19: De Boom
"Well there ain't no time to wonder why
Whoopee! we're all gonna die"
Country Joe & The Fish (1967)
‒ ‒ ❂ ‒ ‒
Met het grote prikbord onder zijn arm duwde Cole de deur open. Amper een week geleden was Loyd aangevallen en al een week lang had Cole niks anders gedaan dan nadenken. Hij had het mensen in films zien doen en het werkte altijd. De hoofdpersoon plakte plaatjes van verdachte op het bord en verbond alles met touwtjes en uiteindelijk vond hij zo de dader. Joe en Davy waren beide naar hun eigen appartementen teruggekeerd. Charlie was tijdelijk bij Davy gaan wonen. Cole keek om zich heen, zijn woonkamer was een varkensstal geworden door al de krantenstukjes die verspreid over de grond lagen. Op de eettafel stonden kopjes en borden gestapeld. De afwas was hij de afgelopen dagen vergeten. Normaal was Cole super netjes en kon hij niet tegen rommel, maar nu maakte hij zich zorgen om andere dingen. De veiligheid van zijn vrienden was in gevaar, zijn veiligheid was in gevaar.
Hij zette het prikbord op de bank. Er was verder nergens plek. Hij haalde de punaises uit zijn broekzak en raapte een stapeltje krantenstukken van de grond. Als de politie de moordenaar niet kon vinden, deed hij het zelf wel. Hij begon de stukjes op het bord te prikken. Het waren stukjes uit kranten, maar ook uit de roddelbladen. Alles uit de roddelbladen was pure onzin en koppen als Broedermoord en Van Vriendschap naar Moord waren te lezen op het bord. Hij staarde er even naar, maar al snel was hij ontevreden. Boos trok Cole de stukjes uit de roddelbladen weer van het bord. Ze gingen hem toch niet helpen met het vinden van de moordenaar.
Teleurgesteld staarde hij naar zijn prikbord. Hij had geen enkele verdachte. Wie konden het zijn? Misschien de mensen van de talkshow? Die waren erg boos door hun optreden. Hij schreef de naam van de talkshow op een vel en prikte het naast één van de krantenstukjes. Wat nou als het een gewone moordenaar was. Ééntje zonder motief, die gewoon willekeurige mensen vermoordde. Hij had zijn radio aangezet. Uit de boxen klonk You're the one that I want van Grease. De film was iets meer dan een maand uitgekomen en iedereen vond hem geweldig, maar hij had hem nog niet gezien. Er waren andere dingen gebeurd.
Cole sloeg de krant open, opzoek naar moorden van de afgelopen weken. Er was alleen maar aandacht voor de moord op Milton en de aanslag op Loyd. Hij wilde het net opgeven toen hij een stukje vond over twee moordenaars in Nederland. Het stuk ging over een duo dat op 30 juli drie mensen vermoordde in een dorpje. De twee moordenaars vielen een huis binnen en sloegen de inwoners met een hamer en staken ze dood met een mes. Milton was ook vermoord met een mes en Loyd was aangevallen met een mes. Misschien waren de moordenaars gewoon naar Nederland gegaan om daar verder te moorden. Je kwam er zo met de boot. Cole keek op de kalender. 30 Juli was gisteren. In een week kon je zo naar Nederland. Een gevoel van vreugde ging door hem heen. Misschien had hij de moordenaars. Hij wilde het stukje uit de krant scheuren en op het bord prikken, maar nadat hij verder had gelezen zag hij dat het helemaal niet kon. De moordenaars hadden voordat ze begonnen aan hun moordtocht vastgezeten in Nederland en waren ontsnapt tijdens een dagje verlof.
Ondanks dat het zomer was besloot hij om de openhaard aan te steken. Het roestige ding was al jaren niet gebruikt en stond doelloos naast de gangdeur. Op de radio klonk ondertussen de nieuwe hit van AC/DC Whole lotta Rosie. Hij wist niet of het de harde gitaarmuziek was, maar iets in hem gaf hem moed en een wraakgevoel. Cole maakte een propje van de krant en gooide het in het vuur. Daarna pakte hij de roddelbladen van de grond en pagina voor pagina liet hij ze in het vuur vallen. Hij zag hoe een foto van Davy bij de persconferentie vlam vatte en opkrulde in het vuur. De woorden "van vriendschap naar moord " verkoolde langzaam. Hij bleef maar kijken en grijnzen hoe de leugens brandden en verdwenen. Hij voelde zich een klein kind dat een fikkie had gestookt op een plek waar het niet mocht en het voelde goed. 'Fack you.' fluisterde hij tegen de roddelbladen. 'Fack you.' Altijd was hij de "nerd" en de "braverik" van de groep geweest. Op feestjes deed hij niks raars, hij schold zelden en hield zich aan regels. Alles wat hij deed was een paar blaadjes verbranden, maar het voelde voor hem alsof hij echt stoer was, alsof hij echt wraak had genomen op de roddelbladen. En hij deed dat niet op de manier van Joe door te slaan, de manier van Milton door iedereen uit te schelden of de manier van Davy door een grote stunt te bedenken en het hele bedrijf te boycotten, hij deed het door een paar papiertjes te verbranden in zijn woonkamer.
Terwijl hij staarde hoe de leugens langzaam verbrandde, viel zijn oog op iets anders. Een reclame voor een rode auto. Hij herkende de auto en zodra hij dat deed spatte zijn bubbel. Hij was weer de gewone Cole, hij moest weer denken. Zijn ogen gleden over de auto en na even denken wist hij het.
Het was de auto waar Danny in reed. Op de reclame zat een blonde vrouw in het rode autootje. Ze keek uit het raampje en lachte naar de camera. Een klein rood autootje uit de jaren zestig. Of was het Pauls auto? Nee, Danny's auto. De auto van de journalist die overal was geweest. Misschien had hij Milton wel vermoord voor goede krantenstukken ofzo. Hij viste de reclame uit het vuur. Zijn gezicht vertrok toen hij de hitte op zijn hand voelde. Hij liet het stukje op de grond vallen en stampte het uit. Het plaatje had de randen van een piratenkaart door het vuur, maar je kon de auto nog duidelijk zien. Met moeite kon hij nog net lezen wat er in het hoekje van de pagina stond. Opel kadett B uit 1965.
Davy lag op zijn eettafel en frunnikte aan de ketting met het schildpadje. 'Kom dan gaan we iets leuks doen.' opperde Charlie. De afgelopen week had Davy niks anders gedaan dan in stilte zitten en nadenken. Davy schudde zijn hoofd. Hij wilde dat zijn herinnering terugkwam, dat hij wist wie Milton had vermoord. Hij moet de moordenaar toch gezien kunnen hebben. Charlie ging op een stoel aan de tafel zitten en speelde met het haar van Davy. 'Oké, dan ga ik je helpen.' zei ze. Davy ging rechtop zitten. 'Hoe dan?' 'Dat weet ik nog niet.' zei ze. 'Oke, wat kan je je nog herinneren?' Davy dacht diep na, hij wilde dit allemaal niet nog een keer doen. 'We waren bij de bus. Ik gooide iets. Milton werd boos. Ik rende weg.' zei hij kortaf. 'Waar rende je heen?' Charlie nam geen genoegen met dit antwoord. Ze was er helemaal klaar mee dat Davy alleen nog maar hier mee bezig was. Hij moest verder met zijn leven. 'De bosjes.' zei hij. 'En toen?' 'Dat weet ik niet meer.' zei Davy geïrriteerd. 'Was er iemand in de bosjes?' Charlie ging niet opgeven. Ze wilde een goed antwoord. Davy keek haar geërgerd aan. 'Dat weet ik dus niet!' riep hij. Charlie zuchtte.
Die avond in bed droomde Davy over de beruchte avond.
Hij liep door een bos, het was klaarlichte dag en de vogels floten vrolijk. Alles was in andere kleuren, als een soort regenboog wereld. Hij keek verbaasd naar zijn handen. Hij zelf was grijs, zwart en wit. Het kleurrijke patroon van zijn blouse was al zijn kleur verloren en kleurde nu een treurig grijs. De bomen waren paars met rode bladeren en de bloemen waren per blaadje een andere kleur. Er stroomde een beekje langs zijn blote grijze voeten met water zo oranje als de lucht bij zonsopkomst. Hij sprong er sierlijk over heen. Hij zag hoe een schildpad met een blauw schild rustig voorbij zwom. Verwonderd staarde hij om zich heen terwijl hij door het kleurrijke bos liep. Het deed hem denken aan iets uit een sprookje. Tot hij niet verder kon. Het pad werd geblokkeerd door een enorme boom. De boom was zeker twee meter breed en heel wat meters hoog. Hij torende hoog boven al de andere bomen uit. Het zonlicht schitterde in stralen door het kleurrijke bladerdek en verwarmde zijn gezicht.
'Hallo, Davy.' zei de boom. Verrast keek Davy omhoog. Was dat de boom die iets tegen hem zei? 'Niet verder gaan.' de boom had een lage schurende stem, als die van een oude man. Een man die veel had meegemaakt en veel had gezien door zijn leven heen. Mooie dingen, maar ook erge dingen. 'Waarom niet?' vroeg Davy. 'Ik heb hem gezien.' antwoordde de boom. Davy keek hem vragend aan. 'Wat heb je gezien?' De boom bleef even stil. 'De moordenaar.' Angstig keek Davy om zich heen. 'De moord.' vulde de boom aan. 'Wiens moord?' vroeg Davy gestrest. 'Wiens moord?!' vroeg hij overstuur, maar de boom zei niks. 'Wie is er dood?' vroeg hij. Zijn ogen schoten over de bomen en de struiken, bang dat er elk moment iemand uit kon springen.'WIE IS ER DOOD?!' schreeuwde hij gefrustreerd voor de laatste keer. Zijn haar viel voor zijn ogen. Toen hij doorkreeg dat hij geen antwoord zou krijgen, liep hij verder, het kon hem niet schelen wat de boom zei.
Wie was er dood? Werd er nog iemand vermoord? Misschien kon hij de moordenaar zien. Toen hij dat bedacht, begon hij te rennen. Dit was zijn kans om de moordenaar te zien. Dit was zijn kans om zijn onschuld te bewijzen. Naarmate hij verder het bos in rende hoe smaller het pad werd. Struiken en bomen leken allemaal een stap naar links te hebben gedaan om hem tegen te houden. Ze probeerden hem te stoppen. Hij mocht iets niet zien, maar hij stopte niet, hij wilde het zien. Hij was te nieuwsgierig. Hij wrong zich tussen takken en bladeren door. Één van de paarse takken schramde zijn gezicht. Hij voelde aan de wond en keek naar zijn hand. Het was bloed was niet rood, maar zwart. Donker zwart.
Na minuten lang door de takken te hebben geploeterd kwam hij op een open plek. Het was er prachtig. Het mooiste dat hij ooit had gezien. Door de schoonheid van de plek vergat hij spontaan wat de boom had verteld en alles wat er was gebeurd. De bladerdekken van bomen braken het zonlicht in kleuren waar hij de naam niet eens van wist. Het geluid van een stromend beekje was het enige geluid in het hele bos. Water spetterde tegen stenen en werd verlicht als kleine diamanten in de lucht. Vlinders fladderden rond en gingen van bloem naar bloem. Hij wilde hier voor altijd blijven, het was net Alice in Wonderland. Hij herkende de plek ergens van. Hij was hier eerder geweest, maar wanneer? Hij liep langs de beek totdat die ophield en volgde een pad dat hem ook al bekend voor kwam. Langs het pad stonden bloemen, hij plukte er een aantal terwijl hij verder liep. De paar bloemen veranderen in een veld vol bloemen. Maar er was iets met het veld. De bloemen hadden geen kleur. Naarmate ze verder naar het midden gingen hoe donkerder ze werden. Langzaam liep hij naar het midden van het veld. Witte bloemen werden grijs en grijze bloemen werden zwart. Tot hij aankwam bij de zwartste bloemen van het veld. Toen hij zag wat daar was liet hij de kleurrijke bloemen van schrik vallen.
De kleurrijke blaadjes dwarrelden op de grote gapende zwarte wond in Miltons lichaam. Om hem heen lag een grote plas van hetzelfde soort zwart. Davy keek om zich heen, maar zag niks. Hij hoorde alleen het geluid van een auto die wegreed. Hij knielde neer naast het lichaam van Milton en begon te snikken. 'Het spijt me.' fluisterde hij door zijn tranen heen. Miltons ogen staarden naar de kleurrijke lucht, maar zagen hem niet. Davy huilde 'Het spijt me zo erg.'
Omringd door dozen zat Joe in zijn slaapkamer. Miltons spullen had hij de afgelopen week onaangeraakt laten staan. Hij had een paar jaar met Milton samengewoond en was er nog niet klaar voor om zijn spullen weg te doen. Hij had er de hele week naar gekeken en niks gedaan, maar vandaag had hij besloten om de dozen en kasten eens open te doen. Na dozen vol glamoureuze kleren en platen had hij een doos met fotoboeken gevonden. Droevig bladerde hij door de fotoboeken van Milton. Ze lagen op volgorde en langzaam zag Joe zijn vriend opgroeien voor zijn ogen. Vakantiefoto's met zijn familie gingen over in vakantiefoto's met vrienden en die gingen over in foto's van zijn concerten. Het allerlaatste boek was een boek vol schoolfoto's.
Milton had op dezelfde school gezeten als hij en Davy, maar was twee jaar ouder dan hij. Joe zelf was blijven zitten en zo bij Davy in de klas gekomen. Op school had hij Milton nooit echt gesproken, alleen maar zien lopen. Pas toen hij bijna van school ging ontmoette hij Milton, die toen al klaar was. Hij was samen met Davy naar een café gegaan en daar ontmoette hij Milton die samen met zijn studiemaatje Cole hetzelfde idee hadden gehad voor de avond. In het begin vond hij Cole maar een beetje een sukkel, maar met Milton klikte het meteen. Milton wilde een gedichtenbundel uitgeven en Cole studeerde scheikunde. Dat was al zeven jaar geleden. Joe pakte zijn eigen fotoboek, daar had hij namelijk een foto in zitten van die avond. De kwaliteit was bagger en je kon amper herkennen wie er op de foto stonden, maar hij wist precies wie waar stond. Davy stond vooraan, hij liet zijn haar uitgroeien waardoor hij er een beetje uitzag als een middeleeuwse ridder, Cole hing vanaf de rechter kant het beeld in, hij deed zijn best nog om in het beeld te passen. Hijzelf stond links, leunend op Davy's schouder, een beetje gebukt om plaats te maken voor Milton, die op zijn tenen achter Davy stond om boven hem uit te komen.
Hij lachte bij het zien van de foto. Cole en Milton waren negentien, hij was zeventien en Davy zestien. Nog zo jong. Na een jaar begonnen ze de band, maar zonder succes. Pas twee jaar geleden hadden ze een kleine hit en begonnen mensen hun te kennen, maar echt doorgebroken waren ze pas een paar maanden geleden.
Hij bladerde door het schoolfoto boek en lachte om de slechte schoolfoto's van Milton. Uiteindelijk vond hij een foto van een klein groepje jongens en een meisje. Milton had er in zijn keurige handschrift ondergeschreven; Poezie klas 1966. Dat betekende dat Milton hier veertien was. Met zijn vinger ging Joe langs de hoofden van de kinderen die keurig in een rij stonden voor de foto. Op zoek naar Milton, maar voordat hij bij Milton had gevonden vond hij iemand anders. Een ander bekend gezicht. Tenminste dat dacht hij. Het was twaalf jaar geleden dat deze foto gemaakt was. Hij trok de foto uit het boek in de hoop dat er namen op de achterkant stonden. Hij had geluk, die stonden er. Meneer Taylor, John, Mike, Fred, Mary, Robert. Niemand die hij zocht, totdat hij bij de laatste naam kwam, de naam van de persoon die hij dacht te herkennen. Rechts onderin de hoek stond het; Danny
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top