Verlaten I

Een traan valt op het papier en laat een blauwe vlek achter, vermengt met de inkt van mijn pen. Nadat ik de laatste bladzijde heb afgeschreven blijf ik een paar minuten voor me uit staren.

Het doet me heus wel wat. Ik heb er gewoon vrede mee dat het straks klaar is. Dat gevoel overstemd al het andere. Noem me een watje, noem me een egoïst, maar ik doet dit alleen omdat anderen de egocentrisch zijn om te zien wat er met mij aan de hand is.

Ik schud mijn hoofd. Wie is hier nu egoïstisch? Ze zouden toch blij moeten zijn, dat ik ze eindelijk alleen laat. Ze laten toch uit alles blijken dat ik onnodig ben, en vervolgens praten ze hun schuldgevoel weg door te zeggen dat ik gewoon sterker had moeten zijn. Mooi niet. Niet bij mij.

Daar zit ik dan. Ik heb allang opgegeven. Alles wat ik nu nog moet doen is ter voorbereiding voor wat komen gaat. Eerst zal ik er toch echt voor moeten zorgen dat mijn verhaal bij Annelie terecht komt. Veel zin om het huis weer uit te gaan heb ik niet, maar het is de enige manier.

Na een tijdje sta ik op en loop ik langzaam, stapje voor stapje, op mijn tenen de trap af. Ik heb alle tijd. Er is geen haast.

Ik loop eerst langs de keuken, blijf stiltaan voor de laatste appel, maar pak hem toch niet. Ik betrap mezelf er op dat ik tijd aan het rekken ben. Of ik nou wil of niet: de zenuwen gieren wel degelijk door mijn lijf. Ik noem ze gezonde zenuwen, maar of dat echt zo is wil ik liever niet over nadenken.

Nu loop ik wel richting de uitgang en voor ik het weet plaats ik mijn achterste op mijn maar al te bekende fietszadel. Automatisch beginnen mijn benen met trappen en lijden ze me weer naar Annelie. Voor de laatste keer.

Ik neem de natuur in me op en sluit voor even mijn ogen. Het roekeloze gevoel wat je daarvan krijgt laat ik helemaal over me heen komen. Je weet niet wat komen gaat, je vertrouwt alles aan je instinct toe. Je rekent er op dat je dat ene bekende paaltje ontwijkt, en je niet de heg in fietst. Alles wat je ziet is het rode van de binnenkant van je oogleden. Je bent machteloos, maar je vertrouwen slaat je er doorheen.

Ik krijg een rilling en open mijn ogen weer. De plotselinge lichtval op mijn pupillen verblindt me voor even, maar al snel zijn mijn ogen weer gewend. Ik knipper een paar keer en merk dat ik al bijna bij Annelie ben.

Al snel fiets ik door haar straat, en ontwijk ik een paar spelende kinderen. Een grimas is alles wat ik nog maar van mijn gezicht kan krijgen. Gelukkig kunnen die kinderen daar nog geen onderscheid in maken.

Was het maar wel zo, bedenk ik me dan. Misschien dat er dan meer mensen zouden zijn die het echt op merkten als je jouw glimlach opzet, terwijl je van binnen alleen maar kan huilen. Misschien dat dit voor mij voorkomen had kunnen worden. Maar nu, nu is het al te laat. Ik heb mijn besluit al genomen. Het staat zelfs al zwart op wit.

Ik gooi mijn fiets op het gras en probeer de kiezelstenen te ontwijken. Ik wil zo min mogelijk geluid maken, en al helemaal niet dat Annelie me
opmerkt. Dan is het hele plan mislukt en kan ik het wel op mijn buik schrijven.

Voorzichtig schuif ik de bundel papieren door haar brievenbus en blijf ik roerloos staan wanneer het doffe geluid klinkt van het papier op de mat is gevallen.

Ik luister aandachtig en als ik geen beweging in het huis hoor loop ik weer rustig terug.

Halverwege blijf ik staan. Ik draai me weer om en voel een sterk verlangen naar iets in me opborrelen. Een onbedwingbare traan rolt over mijn wang en voor de verandering doe ik nu even een keer geen moeite om hem weg te vegen.

Ik blijf heel lang zo stil staan, op dezelfde plek, totdat ik een auto hoor naderen. Shit.

Zo snel als ik kan trek ik een sprintje naar mijn fiets en probeer ik op te stappen. Natuurlijk moet het mij weer overkomen dat ik mis trap, waardoor ik samen met de fiets op mijn zij dreig te vallen.

'Lucas? Wat een verrassing!' Hoor ik dan achter me. Ik zet een zo goed mogelijke neppe glimlach op, veeg mijn tranen snel weg en draai me om.

'Meneer en mevrouw Rozemijer, hallo,' zeg ik zo enthousiast mogelijk. Gelukkig lijken ze mijn trillende stem niet op te merken.

'Ga je al? Kom anders lekker even binnen. Annelie zal het vast wel leuk vinden. Ze kan het ook wel goed gebruiken nu ze zo lang ziek thuis zit.' Mevrouw Rozemijer kijkt me glimlachend aan, onwetend en blind als ze is.

Ik schud mijn hoofd en weer haar vraag zo beleefd mogelijk af. 'Ik zal toch echt nee moeten zeggen vandaag, mijn moeder rekent op mijn hulp zo.'

'Jammer, misschien een volgende keer dan,' zegt ze. 'Je moeder heeft maar geluk met zo'n behulpzame jongen als jij. Ze heeft het echt getroffen met jou.'

Ik bedank haar nogmaals voor het aanbod en maak dan aanstalten om te vertrekken. Haar conpliment maakt me blij en verdrietig tegelijk.

'Tot ziens jongen!' Ik zwaai een keer en fiets dan echt weg. Dan komen de tranen weer. Zij zouden mijn laatste redding kunnen zijn. Ze weten het nu nog niet, maar nog even en dan zullen ze zich wel voor hun kop slaan.

Ergens van binnen krijg ik wel een schuldgevoel. Maar wanneer ik weer voor mijn huis tot stilstand kom is dat gevoel abrupt verdwenen.

Ik loop door het huis en voel me leeg van binnen. Mijn voetstappen galmen door de woonkamer wanneer ik weer naar de keuken loop. Dit keer pak ik wel de appel en zet ik mijn tanden er in.

Ik ga door mijn knieën totdat ik veilig een stoel onder me voel. Langzaam werk ik de appel naar binnen en ga ik met mijn hoofd steunend op mijn armen op tafel liggen. Ik sluit mijn ogen en word langzaam meegetrokken in een slaap. Het is vredig, maar helaas duurt deze slaap niet eeuwig.

Na een tijdje word ik gewoon weer ruw op de wereld gezet. Nog niet helemaal wakker kijk ik voor me uit, met heimwee naar die fijne, vredige rust van net.

Het doet me beseffen dag ik nu wel lang genoeg heb gewacht. Het is tijd voor actie.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top