2. Handtekening, meneer?

Ze moesten stil zijn terwijl Tony geconcentreerd de juiste letters op de juiste plekken plaatste met behulp van een roestige typemachine. Er bestonden al zaklampen, maar ze waren achterhaald en ouderwets en het licht dat ze uitzonden was niet half zo goed als Tony gedacht had. Maar het volstond. Hij kon net genoeg zien om een paar valse cheques te ontwikkelen in het donkere kantoor van een nietszeggend drukkerijtje in downtown Los Angeles dat binnen enkele jaren waarschijnlijk geen been meer zou hebben om op te staan.

Hij wist dat zijn teamgenoten verbaasd waren, verbaasd omdat hij niet eerst naar voorbeelden had moeten zoeken in kranten en tijdschriften, verbaasd omdat alles waar hij om had gevraagd toegang tot een drukkerij was geweest. Een typemachine was al genoeg geweest als een drukkerij te veel gevraagd was.

Maar nu waren ze in een werkelijke drukkerij. Het watermerk zou geen problemen opleveren hier. Maar zag het watermerk er nu al uit zoals het er over een dertigtal jaren uit zou zien? Of was het ontwerp veranderd over de jaren heen en zou hij straks naar buiten stappen met een stapeltje waardeloze papiertjes, perfecte handtekening eronder of niet?

Maar hij ging ervoor, en de eerste de beste bar serveerde hem en zijn twee teamgenoten uit nadat de barman een blik had kunnen werpen op Tony's cheques. Hij kreeg een pen aangereikt en met een eerste slordige poging Howards handtekening foutloos op papier te zetten werd de eerste transactie verzegeld.

Daarna ging het snel. Tony kocht een pen met een tweede cheque en bewapend met de pen en een servetje oefende hij Howards handtekening totdat er nog amper iets op was aan te merken. Ja, zijn laatste krul was niet strak genoeg, maar Stark vermoedde dat een kleermaker het amper zou opmerken als hij zich voordeed als Howard Stark. Hij leek per slot van rekening genoeg op zijn vader om ermee weg te kunnen komen als hij zich als hem voordeed.

De man in de kledingzaak liet ze echter niet helemaal ongemoeid. Hoewel hij gedwee hielp met het vinden van kleding die paste – ze hadden absoluut geen tijd zich nieuwe kledij te laten aanmeten om die dan twee dagen later te komen afhalen – stelde hij toch een vraag die Tony bijna de afgrond in had geduwd.

'U doet me denken aan Captain America.' merkte de oude man alleraardigst op, terwijl hij Steve een overjas voorhield om de outfit af te maken.

Even bleven de drie helden ongemakkelijk stil. Toen hervond Tony zijn stem, en met zijn beste imitatie van zijn vader uit 1947 antwoordde hij: 'Waarom denk je dat ik hem heb aangenomen?'

De laatste cheque ging die avond op aan een overnachting in het enige hotel in Los Angeles dat geen reservering vereiste en toch nog enigszins aan Howard Starks standaard voldeed.

Tony wist welke vragen er brandden op de lippen van zijn twee teamgenoten toen ze zich gedrieën schaarden rond de openhaard die was ingenesteld in de ruime suite tussen twee prachtige ramen die uitzicht boden op een straat waar meer auto's doorheen kwamen dan dat Tony had gedacht dat er auto's hadden bestaan in 1947.

'Hoe-'

Tony stak zijn hand op. 'Ik zal geen vragen stellen als jullie geen vragen stellen.' En hoewel Steve enigszins moeite had met deze overeenkomst, wist ook hij zijn vragen voor zich te houden, want alle drie wilden ze even min kwijt wat 1947 voor hen betekende.

Ze genoten van de roomservice, verwezen alle kosten vriendelijk door naar Howard Starks rekening. Een handtekening in de morgen zou genoeg zijn om de transactie te bevestigen.

Laat op de avond stond Tony bij het raam. Natasha lag al op bed. Eens in de zoveel tijd werd de stilte in de kamer verbroken als ze een bladzijde omsloeg van het tijdschrift dat ze gevonden had in de salontafel. Steve zat bij het haardvuur, staarde al geringe tijd zwijgend in de vlammen. Tony roerde door zijn koude koffie, keek wezenloos naar buiten.

1947. Het klonk als een nachtmerrie, een ellendige nachtmerrie.

'Bye bye, Stark!' Justin Hammers stam galmde door zijn hoofd. Hij zag nog de zelfingenomen blik voor zich die Justin zijn kant op had gestuurd seconden voordat de tijdmachine was geactiveerd. 'En dan te bedenken dat het je eigen uitvinding is waaraan je ten onder gaat!' Justin had op zijn knie geslagen in de lachbui die had gevolgd.

Lach maar, had Tony al vaak gedacht sinds hij de eerste glimpen van 1947 had opgevangen. Je hebt nog niet gewonnen.



Slapen ging hem slecht af. Woelend lach hij in bed, staarde dan weer naar het gesierde plafond, dan weer door de grote ramen naar buiten. De gordijnen waren nooit gesloten geweest – Steve sliep altijd beter als hij de sterren kon zien – en voor eens in zijn leven was Tony daar dankbaar voor. Het enige was hem momenteel gerust stelde was dat nu dezelfde maan scheen als over zestig jaar.

De wetenschap dat zijn vader nu leefde, dat hij morgen mogelijk tegen hem opliep in het centrum van Los Angeles, liet oude angsten herleven, haast alsof de dreiging van zijn vader alles was waar de weggestouwde trauma's van zijn jeugd op hadden liggen wachten. Leven na zijn vaders dood was makkelijk geweest. Het was een feit dat hij Howard nooit meer onder ogen zou hoeven komen, maar nu, in 1947, was dat gegeven niet meer dan een vage herinnering, een nietszeggende geruststelling die je geloof in geesten echt niet ging verhelpen.

Zijn adem stokte in zijn keel toen hij voetstappen op de gang hoorde. Het was de stilte die gepaard ging met de voetstappen die hem echt ongerust maakte. Andere hotelgasten zouden geheid iets tegen elkaar hebben gefluisterd op de gang, al was het maar als een dronken voorspel. Maar deze voetstappen waren stil, gedempt, werden niet eens vergezeld door gedempt gewispel.

De klink van de suite werd naar beneden geduwd, ging daarna meteen weer omhoog. De deur zat op slot. Gelukkig. Wie het ook was die aan de andere kant van de deur stond, moest eenzelfde conclusie als Tony hebben getrokken, want hij had het net zo snel opgegeven als Tony zich had gerealiseerd dat – natuurlijk – de deur op slot zat.

Tony wist niet waarom, maar hij tikte Natasha niet wakker, en hij gooide ook geen kussen de kamer door in een poging Steve te wekken. Zwijgend staarde hij naar de deur, luisterde naar het zachte gerommel dat hem vertelde dat – wie er ook op de gang stond – het niet zo makkelijk op zou geven.

Misschien had hij stiekem gehoopt dat het een boze droom was, en dat – zodra de monsters de kamer binnen kwamen – hij als vanzelf wakker zou schieten in zijn bed in de Compound.

Hij zou het nooit weten.

De deur ging krakend open. Licht van de gang stroomde de kamer in, maakte de schimmen in de deuropening onherkenbare contouren die de kamer binnen glipten, een kamer waar Tony zelf niet meer om zich heen kon kijken omdat het licht hem had verblind. Nog voordat hij zijn hand had kunnen uitsteken naar de slapende gestalte naast hem, had een van de schimmen hem buiten westen geslagen met haar wapen.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top