1. 1974

De krant was gedateerd, zo'n twee maanden oud. Het was een krant die was blijven plakken aan de bodem van de prullenbak toen die geleegd was. De beschimmelde bladzijden plakten tegen elkaar aan. Op de voorpagina pronkte Howard Stark, in de hoek rechtsonder stond een recensie over een theatervoorstelling die verhaalde over de overwinningen van Captain America in de oorlog.

De krant dateerde van 1947. 1947; het jaar waarin Howard Stark de achtentwintig nog niet was gepasseerd. 1947; het jaar waarin Peggy Carter nog leefden. 1947; het jaar waarin hij zich bevond, het jaar dat hij kende van de verhalen van Edwin Jarvis en zijn vrouw Ana, het jaar dat het toneel had gevormd van vele belachelijke avonturen voor Howard, Peggy en Jarvis.

'Tony?'

Verschrikt keek hij op, als was hij ontwaakt uit een diepe slaap. Hij stond nog steeds als versteend met de natte krant in zijn handen geklemd, nagels erin verzonken en knokkels wit in een wanhopige poging wakker te worden uit deze nachtmerrie. Zijn blik was glazig alsof hij net had gelezen over het einde van de wereld dat zich eind deze week zou voltrekken.

'Welk jaar is het?'

Hij sloot zijn ogen, ademde diep in. Opnieuw keek hij naar de datum die op de voorpagina van de krant gedrukt stond, de datum die net zo echt was als de foto van een jonge Howard Stark eronder.

'1947.'

Hij herinnerde zich de inbraak, de mannen die zijn woning in de eenentwintigste eeuw binnen waren gedrongen, zijn beveiligingssystemen hadden weten te omzeilen en ervoor hadden gezorgd dat al zijn Iron Man harnassen – zelfs het exemplaar in de kelder waar niemand ooit van had gehoord – onbereikbaar voor hem waren. Hij herinnerde zich Justin Hammers snerende glimlach, de lichte twinkeling in de grijze ogen van de man toen diens mannen hem de werkplaats binnen brachten – zijn werkplaats waar Justin had gezeten alsof het niet de werkplaats van Tony was geweest, maar die van hem.

'1947?' herhaalde Steve, de enige van hen die niet volledig uit het veld leek te zijn geslagen door de onbekende tijdsgeest die in de straten hing als een dichte, droevige mist.

Tony kon zichzelf niet zover krijgen het jaartal nog een keer uit te spreken. In plaats daarvan staarde hij naar de voorpagina van de krant die hij zo stevig beet hield dat de bladzijden waren gescheurd. 1947, het jaar waarin Howard Stark leefde, en waarin Edwin en Ana Jarvis het vermogen verloren kinderen te krijgen, het jaar waarin Peggy Carter haar nieuwe liefde vond, haar toekomstige man.

'Tony?'

Hij realiseerde zich dat mensen naar ze staarden, realiseerde zich dat voorbijgangers zachtjes tegen elkaar fluisterden terwijl hun ogen over hem en zijn twee teamgenoten dwaalden. Hij begreep dat hij er zo vreemd uit moest zien voor deze mensen, deze mensen bij wie de Tweede Wereldoorlog was als de dag van gisteren en wie rouwden om hun verloren Oorlogsheld. Hij begreep dat zijn kleding hem vreemde blikken opleverde, en dat de glazige blik waarmee hij in deze gedateerde krant had staan staren niet mee hielp aan zijn verschijning.

'Mag ik de krant zien?'

Hij gaf de gescheurde bundel papier aan Natasha Romanoff. Verloren keek hij om zich heen, keek voor het eerst écht goed om zich heen. De mannen droegen hoeden en nette pakken en de meest belachelijke stropdassen, en de vrouwen droegen jurken en lange jassen die hun postuur ongetwijfeld ten goede kwamen en ze hadden kapsels die Tony deden terugdenken aan de foto's van Peggy Carter die hij had gezien op de schouw in Howards studeerkamer.

Hij keek naar het apparaatje dat veilig om zijn hand zat bevestigd met leren banden. Hij staarde naar het klokje, het klokje dat niet langer tikte in de palm van zijn hand door het lege flesje dat eraan bevestigd zat. Genoeg voor een enkele reis had Justin hem gegeven, een enkele reis naar 1947. Op een stoel hadden ze hem gebonden. Midden in zijn eigen tijdmachine had hij daar gezeten. De belediging die hij had willen uiten, de bedreiging die stierf op zijn lippen omdat het er niet meer toe deed toen de tijdmachine eenmaal was geactiveerd. In het kwantumrijk waren geen geluiden, deden bedreigingen er niet langer toe. Voor hetzelfde geld waren dat net zijn laatste momenten in zijn eigen tijd geweest, zou hij sterven tussen de dinosauriërs.

Maar hij was niet alleen geweest, want hij had nog geen krant te pakken weten te krijgen in deze nieuwe tijd, of Natasha Romanoff en Steve Rogers waren verderop in de straat verschenen als Gods geboden, de enigen die Tony nog bij zijn verstand hielden. Zonder hen was hij al lang op zijn knieën neergezonken. 1947. Wat hem betrof, had hij net zo goed tussen de holbewoners terecht kunnen komen.

'Peggy.' Steve leek zich nu pas te realiseren wat 1947 nu eigenlijk betekende. Tony had die tijd niet nodig gehad. Hij had meteen begrepen dat hij momenteel dezelfde lucht inademde als Howard Stark en Edwin Jarvis en Ana Jarvis en Peggy Carter en haar man van wie Tony de naam nooit had weten te onthouden zoals het een goed neefje betaamde.

Neefje, omdat hij als een zoon voor haar was geweest en Howard haar dat nooit had gegund.

'Ja, Peggy.' De grote Tony Stark keek naar zijn teamgenoot, zijn vriend. Waar hij een hoopvol besef aantrof in de ogen van Steve, herkende hij bij zichzelf niet meer en niet minder dan een regelrechte angst die uit de diepste gedrochten van zijn ziel was gekropen. 'En Howard en... en...' Hij viel stil, durfde de naam van zijn vaders butler niet uit te spreken. Hij wilde niet laten blijken dat zijn nervositeit voor Edwin Jarvis bedoelt was, en de angst enkel en alleen voortkwam uit het idee dat hij wellicht oog in oog kon komen te staan met zijn gewelddadige vader.

'Enig idee hoe we terug kunnen komen?'

Tony was dankbaar, zo ongelooflijk dankbaar voor Natasha's zakelijke aanpak, bijna alsof er niks lag te wachten op haar in 1947, alsof zij niemand had naar wie ze het liefst onmiddellijk toe zou rennen om diegene nog een laatste keer in leven te kunnen zien.

'De enige manier die ik ken is via Pym Particles.' Tony sprak langzaam. Hij was behoedzaam, omdat hij wist wat Natasha hierna zou willen weten.

'Fantastisch.' Ze leek iets minder zeker van haar zaak, haast alsof ze Tony's volgende woorden had voelen aankomen.

'Hank Pym wordt pas geboren in 1949.'

Het was alsof die woorden precies waren waar Steve op had gewacht om zich volledig te realiseren dat ze midden in het Amerika stonden dat de Tweede Wereldoorlog nog geen twee volledige jaren achter zich had liggen. Zijn blik werd donkerder, nadenkender, klaarde toen plots op. 'Peggy, ademde hij opnieuw, en toen, als bij toverslag: 'Bucky!'

Tony's ogen vlogen open. 'Nee,' reageerde hij vastberaden, ogen koud en blik berekenend. 'Ik weet niet wat je van plan bent, maar laat het. We kunnen niet rond gaan struinen als misplaatste vigilantes die het verleden willen beteren.'

'Maar de Winter Soldier.' Steve leek zich niet te beseffen wat voor een opgave het zou zijn om James Buchanan Barnes – de gevallen rechterhand van Captain America – op te sporen in 1947 en te bevrijden uit de klauwen van HYDRA. 'We kunnen hem redden!'

'Is er geen soortgelijke uitvinding gedaan die we kunnen gebruiken in plaats van de Pym Partikels?'

Tony kon zich niet herinneren ooit dankbaar te zijn geweest voor zoveel onderbrekingen, maar blijkbaar was Romanoff nog lang niet uitgespeeld. De trucs die ze uit haar mouw schudde, leken onderdeel uit te maken van een onuitputbare stroom.

'Nee.' Hij was zeker van zijn zaak. 'De tijdmachine kan echt alleen werken met de Pym Partikels. Het was een wonder dat ik één keer een tijdmachine heb weten te bouwen. Ik betwijfel of het me een tweede keer zou lukken zonder Pyms onderzoeken.'

'We kunnen Howard om hulp vragen.' Het idee was geopperd voordat Tony het had kunnen voorkomen. Als een stille dreiging hing het voorstel in de lucht. Stark bleef stil. Angst nestelde zich in zijn maag bij het horen van de naam, de naam die hij haatte en al helemaal als Steve het zei. Als Steve sprak over Howard begonnen zijn ogen te glunderen, en zijn mondhoeken kropen omhoog terwijl hij ratelde over het genie dat zijn hand had gehad in de creatie van Captain America.

'En misvormd en dood terug komen in onze tijd?' Tony lachte spottend. 'Nee, bedankt. Ik kan prima mijn eigen boontjes doppen.' Te laat realiseerde hij zich dat hij het voorstel had opgevat als een persoonlijke aanval. Op deze manier zouden zijn teamgenoten denken dat hij bang was om hulp te vragen aan een andere slimme kop. Maar dat was het niet. Zijn vrienden moesten begrijpen dat hij zijn vader niet onder ogen kon komen. Die tijd lag achter hem, zou altijd achter hem blijven.

Maar hoe kon hij zijn vrienden dat duidelijk maken zonder prijs te geven hoe het echt zat?

'Tony, ik bedoelde niet...'

'Vergeet het.' Hij keek weg van zijn vrienden en de krant die Natasha nog steeds vast hield, de krant vanaf wiens voorpagina een Howard – vastgevroren in de tijd en rimpelloos – met een schuine glimlach zijn donkere kijkers in die van Tony boorde. 'Komaan. Ik heb een plan.'

Hij wist hoe hij zich moest redden in een omgeving als de deze. Misschien niet zo goed als dat hij gewend was van zichzelf, maar met een drukpers en een penseel geloofde hij dat hij al een heel eind zou kunnen komen.

Als Howards handtekening en chequeontwerp maar al die jaren hetzelfde waren gebleven.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top