Hoofdstuk 1
'Ro, kom nou!'
Voorzichtig liet ik de gele bloempjes in mijn zelf geweven mandje vallen.
Elk jaar groeide ze weer, en elk jaar plukte ik ze. Dan bracht ik ze naar huis, om ze daar in een grote vaas te zetten.
Pas wanneer ik vond dat ik er genoeg had, stond ik recht. Snel klopte ik het zand van mijn jurk af waarna ik mijn rode kap van mijn hoofd liet glijden.
'Waarom pluk jij dat toch, het is maar onkruid,' Een vrolijk meisje met bruine krullen kwam moeizaam, door het hoge gras, op me af. Ze had haar jurk tot haar knieën gehesen zodat ze nu veel grotere stappen kon zetten.
Na een tijdje stond ze dan eindelijk puffend naast me.
'Dit is geen onkruid, het zijn boter bloempjes,' gniffelde ik terwijl ik de bloempjes in haar gezicht duwde.
Geschrokken week ze achteruit terwijl ze met haar handen vreemde bewegingen maakte. Net of ze een vlieg wegsloeg.
Daardoor lachte ik waarna ze me boos, pruilend aankeek.
'Niet grappig,' zuchtte ze.
'Ik vond anders van wel.'
Speels stak ze haar tong uit waarna ik gewoon hetzelfde deed.
Geïrriteerd rolde ze met haar ogen. 'Kom nu, we moeten aan het werk.'
'Ik heb geen zin in werk,' al zeurend nam ik mijn mandje.
'Toe nou, zo erg is het niet.'
In ons dorp had iedereen wel iets te doen. Een deel van de mannen gingen bijvoorbeeld jagen, en een ander deel zorgde voor de landbouw, waardoor de vrouwen alle huishoudelijke klusjes moesten doen. Omdat het vandaag woensdag was, was het Wasdag en aangezien ik al achttien ben, net als Annelies, moesten wij dus ook helpen met de klusjes.
Dan namen we al de was van het dorp en dan gingen we, met natuurlijk ook nog andere vrouwen, naar het meer om ze daar te wassen.
Bemoedigend knikte ze me toe. Dat hielp altijd.
'Kom,' zei ze plots erg gehaast. Snel nam ze me beet bij mijn pols en sleurde me mee door het hoge gras. Bijna liet ik mijn mandje vallen dus hield ik het nu stevig vast.
'Voorzichtig An, m'n bloemen,' door de snelheid dwarrelde er al een paar uit mijn mandje.
'Pluk een andere keer maar nieuwe, Maar nu moeten we opschieten.'
Wanneer de weide dan eindelijk achter ons lag, haastte we ons naar ons dorpje.
Als vreemdeling zou je het landgoed niet herkennen. Een grote, goed gecamoufleerde muur van houten balken, met maar één ingang, beschermde het voor gevaarlijke dieren. Onder anderen beren, wrattenzwijnen en nog veel meer. Maar het meest gevreesde dier, was de wolf.
Hij had de meeste doden op zijn geweten. De dapperste mannen probeerde hem te vatten. Maar jammer genoeg is er nog nooit één van hen levend teruggekomen. Dat was ook de reden dat ons dorp zo klein was, wie gaat er nu wonen in een dorp dat grensde aan een gevaarlijk woud.
Mijn grootmoeder daarentegen, was nog gekker. Door het verlies van haar man, brak haar hart waardoor ze niet meer onder de mensen wilde komen. Daarom besloot ze om alleen in het woud te gaan wonen.
Om tot rust te komen, zei ze dan. Meestal ging ik bij haar langs om haar vers eten te brengen, niet dat dat nodig is aangezien ze haar eten letterlijk uit het woud haalt. Gewoonlijks ga ik er naartoe voor haar geweldige verhalen. Dan loopt het altijd heel laat uit waardoor ik dan gezellig de nacht kan doorbrengen in haar knusse hut.
Ik glimlachte toen ik daar aan terug dacht.
'Ro, hallo. Aarde aan Roodkapje,' voorzichtig schudde ik met mijn hoofd.
'Sorry, wat zei je,' verbaast keek ik haar aan waarna ze grinnikend haar hoofd schudde.
'Ga jij de familie De Bakker hun was maar halen, dan ga ik naar De Smits.'
Snel knikte ik. In dit dorp kreeg je een tweede naam aan de hand van een typisch kenmerk, bijvoorbeeld welk beroep je beoefende. Dus als je bijvoorbeeld een bakker was, werd je tweede naam De Bakker en zo geld dat ook voor zijn of haar familie.
Nu snap je ook waarom ze me Roodkapje noemen. Aangezien ik geen andere naam heb.
Terwijl ik langs de armoedige huisjes liep zei ik iedereen met een glimlach gedag. Ondertussen ook de diepe modder plassen ontwijkend.
Een paar andere vrouwen waren ook aan het rondvragen en sommige hingen de al gewassen kleren op.
Plots kwam de geur van heerlijk pas gebakken brood mijn neus binnen gedrongen, een teken dat ik er bijna was.
Wanneer ik de deur opende, klonk er een vrolijk belletje boven de deur.
'Ah Roodkapje,' klonk de vriendelijke stem van de bakker.
'Wat zal het voor je zijn?' een man van middelbare leeftijd veegde gauw zijn handen af aan zijn ruwe schort, waarna hij snel even door zijn korte bruine haren ging.
Beleefd schudde ik mijn hoofd.
'Niets hoor, ik kom alleen uw was halen, en van uw gezin natuurlijk.' Hij glimlachte. Snel verliet hij de ruimte terwijl hij nog vlug schreeuwde: 'Dat is waar ook, ik ben zo terug.'
Samen met zijn vrouw, drie jonge zonen en een dochter van zestien woonde hij in dit kleine huisje. Eigenlijk valt dat best wel mee, ook al verwachte zijn vrouw ook nog eens een kind. Ons dorp was wel klein maar er waren hele grote gezinnen. Je zou denken dat dat dan nogal krap was, maar eigenlijk was het best wel knus en gezellig, vooral in de winter. Dan hielp iedereen om elkaar warm te houden.
Terwijl hij die korte tijd weg was, keek ik even naar al die heerlijke lekkernijen.
Van met bessen bezaaide taarten tot met granen bereid brood. Even overwoog ik om toch nog iets te nemen en toen ik een krokant bruin brood zag wist ik het zeker.
'Hier ben ik weer, bedankt voor je geduld.' Snel kwam hij vanachter de toog vandaan waarna hij me een grote jutte zak vol vuile was gaf. Twijfelend keek ik naar het brood. Toen de bakker dat opmerkte lachte hij waarna hij het nam en het begon in te pakken.
'Hier,' zei hij terwijl hij het me aanreikte, 'omdat je m'n was doet, krijg je het.'
Met grote ogen keek ik hem aan. 'Weet u het zeker,' vroeg ik verbaast. Hij knikte en legde dan het brood in mijn mandje.
Snel mompelde ik een bedankje terwijl ik naar de deur liep. 'Nog een fijne dag verder,' riep hij nog voor ik de deur sloot.
'U ook.' vrolijk vertrok ik naar mijn huisje om het brood daar te bewaren zodat ik daarna samen met Annelies naar het meer kon vertrekken.
'De volgende keer ga ik naar De Bakker, begrepen,' quasi jaloers keek Annelies me aan terwijl ze nog een vuile broek uit een zak nam. Ik grinnikte. Ik had haar verteld over het brood. Ze had me met grote ogen aangekeken.
'Dat krijg je soms als je aardig tegen iedereen bent,' had ik geantwoord.
'Of omdat je zo knap bent,' mompelde ze opeens. Verbaast keek ik haar aan.
'Wat wil je daar nu mee zeggen,' vroeg ik haar snel. Rollend met haar ogen keek ze me aan waarna ze zei: 'Kom op Ro, iedereen hier vind jou de knapste. Jij zou alles kunnen krijgen door gewoon poeslief met je oogjes te knipperen,' om haar punt duidelijk te maken deed ze een demonstratie waarna haar wimpers snel op en neer gingen. Al lachend schudde ik mijn hoofd. Gelukkig kroop er ook een klein lachje rond Annelies haar lippen.
'Ach Anneke toch, hij gaf mij gewoon dat brood omdat ik er zo bleek en ziek uit zie,' snel trok ik een ziek gezicht. We schoten nu beiden in de lach.
Omdat iedereen hier een zon gebruinde huid, donkere haren en donkere ogen had viel ik nogal op. Ik was al een vreemde, maar door mijn sneeuwwitte huid, mijn lichte golvende haren en mijn felblauwe ogen kon je dat ook duidelijk zien.
Annelies daarentegen, bij haar zag je echt dat ze van het dorp kwam.
Haar korte bruine haren, speelse bruine ogen en een mooi gekleurde huid waren typisch iets voor hier.
Toch zei zij vaak dat ik mooier was dan haar en dat zij nooit een jongen zou vinden omdat ze allemaal voor mij in de rij stonden. Maar ik vond mezelf gewoon vreemd, zij had gewoon nog nooit naar haar reflectie gekeken.
Jammer genoeg zijn we beide oud genoeg en moeten we binnenkort al trouwen. Annelies zag dat helemaal zitten maar ik... helemaal niet.
Niet dat er geen leuke jongens zijn maar... ik wil nog niet gebonden zijn, ik wil vrij zijn.
Terwijl ik daar aan dacht, probeerde ik een
wit shirt weer wit te krijgen.
Ik zuchtte geïrriteerd toen ik zag dat het hopeloos was.
'Geef die maar aan mij, ik doe het wel. Doe jij deze dan.' behulpzaam nam ze het shirt van me over terwijl ik haar met een klein lachje aankeek en vlug een bedankje mompelde.
Zo ging het nog een tijdje verder.
We maakte de was schoon, vertelde elkaar dingen en maakte elkaar nat als we het ergens oneens over waren. Een normale dag dus. Langzaam begon het te schemeren.
Maar pas wanneer iedereen klaar was, vertrokken we met z'n allen terug naar huis.
Dat was een van de regels. Omdat de rivier niet bij het pat lag, moesten we dicht bij elkaar blijven. Voor het geval er gevaar dreigt. Gelukkig lag het niet ver van het dorp, dus hoefde we niet lang te stappen.
Eenmaal aangekomen opende ze de deur waarna die voor de nacht werd gesloten.
Niemand mocht weggaan, maar nog belangrijker, niets mocht er in.
Toen iedereen weer hun eigen kleren had en wanneer iedereen zijn klusjes had gedaan, gingen iedereen naar hun huis om te wachten op de mannen die zouden terugkomen van de jacht.
Het zou nu niet lang meer duren. Meestal kwamen ze terug voor het pikdonker werd zodat we beter konden zien of er niet iets gevaarlijks binnen kwam. Gelukkig hoefde ik daar nu niet aan te denken. Nu hield ik me liever met de tafel bezig.
Snel nam ik onze borden en zette die op tafel.
'Zouden ze weer z'n heerlijk hert hebben, denk je,' vroeg ik verrukt aan mijn moeder. Door de gedachten alleen al aan het sappig vlees, kreeg ik het water altijd meteen weer in mijn mond.
'Ik weet het niet schat. Laten we hopen dat ze wel genoeg hebben.' ze lachte flauwtjes waardoor ik mijn moeder bezorgt aankeek. Ook al zag ze er erg jong en knap uit, haar broze huid en de grote kringen onder haar ogen verrieden dat ze te weinig sliep.
Ze werkt veel te hard, dacht ik bij mezelf.
Toen ik het bestek ook op tafel had gelegd, nam ik vlug het brood waarna ik het haar voorgaf.
'Kijk wat ik kreeg van de bakker mama. Eet er wat van, dan voel je je rap beter.' Ik glimlachte naar haar terwijl ik wachtte tot ze het aannam. Weer glimlachte ze en mompelde iets over dat ze het niet hoefde en dat ik het mocht.
Natuurlijk stond ik dat niet toe, dus nam ik een mes, sneed er een goed stuk van zodat ik het op haar bord kon leggen. Omdat ik wist dat zij niets zal eten als ik niets had, sneed ik ook een stukje voor mij af.
Toen wikkelde ik het brood in een propere doek zodat het niet hard zou worden.
Hoopvol keek ik haar aan.
Gelukkig kon ik weer rap ademhalen toen ik zag dat ze er een klein hapje van nam. Dat is toch al een begin.
'Wil je wat jam, mam?'
Meteen stond ik recht toen ze knikte.
Wanneer ik de jam uit het bijna lege keukenkastje had genomen opende ik het potje zodat ik kon kijken of er nog voldoende in zat.
Gelukkig nog net voor twee of drie boterhammen. Ik grijnsde.
'Mam, de jam is bijna op, mag ik morgen naar grootmoeder?' Ik wist hoeveel ze van grootmoeders jam hield, hierop zou ze nooit nee zeggen. Terwijl ze de jampot aannam keek ze er bedenkelijk naar. Plots glimlachte ze.
Yes!
'Breng je deze keer dan bosbessen mee, daar hou ik van.' ik glimlachte breed naar haar.
'Dat zal ik ze...'
Opeens onderbrak het luide gebrul van een hoorn mijn zin.
Mijn moeder en ik zette grote ogen op waarna we vlug naar buiten snelde.
Dit was geen goed teken.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top